CHAPTER 3 – THE BEHAVIOURIST APPROACH
Introductie
De behavioristen kijken naar de relatie tussen omgeving en het gedrag, en negeren de
fysiologische en mentale processen.
De behaviourist approach benadrukt de rol van stimuli in de omgeving die bepalen
hoe we ons gedragen.
Hierbij draait het om learning (verandering in gedrag als resultaat van ervaringen),
dit heeft te maken met classical en operant conditioning.
De omgeving is de stimulus en het observeerbare gedrag is de respons. Ervaringen
vormen de relatie tussen stimulus en respons.
De behavioristen kijken naar de omstandigheden waarin gedrag naar voren komt
(wanneer komt het gedrag, welke omstandigheden leiden tot dat gedrag, welke
veranderingen in de omgeving leiden tot dat gedrag). De basisverklaring is dat we
leren door association (connecties vormen tussen ideeën en gebeurtenissen)
Vroeger was er veel problematiek met subjectiviteit bij het bestuderen van het brein,
dus bedacht William James dat het beter was om te focussen op hoe gedrag relateert
aan zijn doel (functionalisme). Maar dat werkte ook niet en zo ontstond het
behaviorisme.
Een belangrijk principe in behaviorisme is parsimony (het principe dat iemand altijd
moet zoeken naar de meest simpele verklaring voor een gebeurtenis) Voorbeeld:
als eetgedrag van iemand verklaart moet worden, kijk dan naar observeerbaar gedrag,
en niet naar bijvoorbeeld dingen als ‘honger of orale persoonlijkheid’.
o Behavioristen willen vage concepten vermijden, dus gebruiken ze operational
definitions (concepten definieren in termen van observeerbare
evenementen).
Het tweede principe is associationism (mentale processen – learning – zijn gebaseerd
op het vormen van connecties tussen ideeën en evenementen) Voorbeeld: als een
hond het geluid van een blikopener hoort, rent hij naar de keuken. De hond heeft dus
een associatie gevormd tussen het geluid en gevoed worden.
Thorndike deed onderzoek naar de omstandigheden waaronder het gedrag van dieren
veranderde, en focuste daarbij op de relatie tussen de respons en gevolgen.
o Hij stelde hiermee the law of effect (elke respons met een bevredigende
uitkomst voor het organisme wordt sneller herhaald, en elke respons met een
onplezierige uitkomst voor het organisme wordt niet snel herhaald)
o De law of effect is ook een vorm van associationism, het organisme maakt een
connectie tussen een respons en de consequenties (fijn of niet fijn)
Dit heet association by contiguity (daarbij wordt aangenomen dat de
respons en consequentie nauw verbonden zijn in tijd en ruimte)
John B. Watson ontwikkelde een vorm van behaviorisme waarbij hij alles volledig
theoretiseerde en alleen theoretische beschrijvingen gebruikte die te observeren en
gemeten konden worden
o Daarbij stonden 3 elementen centraal:
De nadruk lag op te observeren responsen en omgevingsstimuli
Het verwerpen van mentale concepten die niet direct te observeren
waren
De focus op leren en ervaringen die centraal staan bij het begrijpen
van menselijk gedrag
In de omgeving kunnen stimuli ‘uitzichten, geluiden en geuren’ zijn
, Een stimulus (elk evenement, situatie, object of factor dat gedrag zou kunnen
beïnvloeden een meetbare verandering in de omgeving), ook wel S genoemd,
moet geïdentificeerd worden om gedrag te kunnen begrijpen.
Het gedrag dat gemeten wordt is de respons (een reactie op een stimulus, openlijk of
mentaal een meetbare verandering in gedrag)
o Onderzoekers moeten de hoeveelheid, intensiteit en andere karakteristieken
van een respons definiëren (voorbeeld: 2 mensen zijn aan het eten, de een heeft
honger en de ander niet. Dat zijn twee verschillende responsen.
Een van de onderscheiden onder responsen die belangrijk is, is het onderscheid tussen
reflexes (een niet aangeleerde respons dat getriggerd wordt bij specifieke
omgevingsstimuli, voorbeeld: een baby die op een object zuigt dat in de mond zit) en
voluntary responses (een respons dat bestuurd wordt bij het individu in plaats van
door een stimuli waaruit reflexes volgen)
Classical conditioning
Pavlov vond classical conditioning (de studie van ‘learning’ wat ‘reflex responses’
betrekt, waarbij een neutrale stimulus een bestaande reflex respons uitlokt)
o Voorbeeld: als je een bel luidt en gelijk daarna een hond te eten geeft, gaf
uiteindelijk de bel dezelfde respons als het eten zelf (bvb kwijlen).
o Het kwijlen is een reflex unconditioned respons (een reflexieve respons
veroorzaakt door een specifieke stimulus, voorbeeld: samentrekking van je
pupil door fel licht)
Het licht en eten is de stimulus en het samentrekken van de pupil en
kwijlen is de respons
o De stimulus dat een unconditioned respons veroorzaakt is een unconditioned
stimulus (een stimulus dat een reflexieve respons veroorzaakt)
Het learning in classical conditioning is gebaseerd op het vormen van een connectie
tussen stimuli (voorbeeld: de hond legt een connectie tussen de bel en het eten)
Bij de hond was de bel een neutral stimulus (een stimulus dat aanvankelijk geen
respons opwekt naast aandacht trekken, de neutrale stimulus wordt tijdens het
conditioneren een geconditioneerde stimulus)
Door constant het combineren van de bel en het eten, wordt het geluid een conditioned
stimulus (een stimulus waarbij herhaalde combinaties met een ongeconditioneerde
stimulus, ook een geconditioneerde respons veroorzaakt) en het kwijlen wordt een
conditioned respons (een respons op een voorheen neutrale stimulus die een
geconditioneerde stimulus is geworden)
De geconditioneerde stimulus wordt nu geassocieerd met de aanwezigheid van eten