Approaches to psychology
H1 -gedrag en psychologie
Introductie
Wat maakt psychologie anders?
Het eenvoudige antwoord is dat de psychologie verschilt in de methode die ze gebruikt bij
het zoeken naar begrip. In tegenstelling tot astrologie, frenologie of zelfs 'gezond verstand',
gebruikt de psychologie een vorm van systematische observatie en analyse die vaak 'de
wetenschappelijke methode' wordt genoemd.
De methoden die gebruikt worden in psychologie zijn wetenschappelijk.
De uitdaging van psychologie
In plaats van zich bezig te houden met levenloze deeltjes, onderzoeken psychologen de acties (en
interacties) van levende wezens. Dit betekent dat psychologische onderzoekers te maken hebben met
vier specifieke uitdagingen die uniek zijn voor hun discipline;
Complexiteit. Dit is een systeem dat ontstaat door interacterende eenheden (zoals neuronen
in de hersenen) die resulteren in nieuwe patronen of fenomenen, die niet gevonden kunnen
worden in individuele eenheden. Dit is erg complex, omdat er veel verschillende interacties
zijn tussen veel verschillende eenheden.
Zelfbewustzijn. Er werd erkend dat zelfobservatie gevoelig is voor vele bronnen van fouten,
waarvan vooringenomenheid niet de minste is. Onderzoekers kunnen, net als andere
mensen, hun eigen gedrag verkeerd interpreteren zodat het past bij hun theoretische ideeën.
Reactiviteit. Het observeren van menselijk gedrag kan leiden tot reactiviteit, de neiging van
mensen om hun gedrag te veranderen als ze weten dat ze geobserveerd worden.
Causaliteit. Van oudsher beschouwt de wetenschap causaliteit, de studie van welke acties of
gebeurtenissen een resultaat voortbrengen, als een belangrijk onderdeel van 'begrijpen', en
de psychologie heeft de neiging om dit doel te accepteren. De realiteit is echter dat veel
verschillende factoren gedrag in een bepaalde situatie kunnen beïnvloeden.
Waarom verschillende benaderingen?
Gezien de rijkdom en complexiteit van gedrag is het niet verrassend dat psychologen verschillende
benaderingen hebben ontwikkeld om gedrag te begrijpen.
De complexiteit van gedrag betekent dat momenteel geen enkele theorie alle aspecten effectief kan
verklaren. Bovendien betekent de aard van theorievorming in de wetenschap dat er verschillende
benaderingen zijn ontwikkeld als reactie op die complexiteit, maar ook als gevolg van persoonlijke en
culturele factoren.
Perceptie en ervaring
Het idee dat we de dingen gewoon zien zoals ze zijn, wordt soms 'naïef realisme' genoemd; het
proces van perceptie is echter veel complexer. Perceptie is een actief proces van selectie, organisatie
en interpretatie, geen passieve spiegeling van de externe wereld.
Laten we eerst eens kijken naar het selectieproces. Op elk moment komen we een enorme
verscheidenheid aan stimuli tegen - beelden, geluiden, geuren, enz. Helaas heeft het menselijk brein
een beperkte capaciteit om binnenkomende informatie te verwerken.
Om om te kunnen gaan met de inkomende informatie, richt ons perceptuele systeem zich op
sommige aspecten van de situatie, terwijl het andere negeert. Dit proces van het kiezen van stimuli
wordt selectieve aandacht genoemd.
Sommige visuele stimuli of elementen kunnen verschillend worden geïnterpreteerd, dit komt door de
context. Deze elementen worden ook wel ambigue figuren genoemd. Deze dubbelzinnige figuren
lijken weinig te maken te hebben met de alledaagse ervaringen, maar deze figuren onderstrepen de
processen die onderdeel zijn van alle waarnemingen. Als iemand bijvoorbeeld iets tegen je zegt in
,een drukke omgeving, vul je zelf de woorden in die je niet goed verstaat door naar de context te
kijken. De theorie dat perceptie een actief en een creatief proces is, wordt de Gestalt theorie
genoemd.
De Gestalt theorie heeft meerdere principes:
Similarity (gelijkenis): items die op elkaar lijken worden gezien als een groep (bijvoorbeeld in
vorm of grootte).
Proximity (nabijheid): items die dicht bij elkaar staan worden gezien als een groep.
Closure (sluiting): de neiging om incomplete patronen zelf in te vullen om een samenhangend
geheel te vormen. Dit principe laat duidelijk zien dat de Gestalt theorie interpretatie
belangrijk vindt bij perceptie.
Naarmate onze ervaring en kennis groeien, vormen we complexere structuren die we schemata
noemen. Sommige schema's zijn scripts om onze acties in bepaalde situaties te sturen.
Schemata kunnen ook gebruikt worden om onze kennis van objecten en mensen te
organiseren.
Of ze nu eenvoudig of complex zijn, schema's beïnvloeden de manier waarop we de wereld
om ons heen waarnemen. Afhankelijk van het schema dat iemand heeft, kan dezelfde situatie
anders geïnterpreteerd worden.
In veel gevallen is er geen goed of fout schema, maar alleen verschillende schema's voor
verschillende mensen op verschillende momenten. Maar soms leiden schema's tot een vervormd
beeld van de wereld, en sommige van deze vervormingen kunnen ernstig zijn, vooral als onze
schema's foutieve of onnauwkeurige aannames bevatten.
Er ontstaan stereotypen.
Stereotypen, als mentale schema's, kunnen ons ertoe brengen anderen te bevooroordelen - en alle
schema's dragen het risico in zich dat ze de werkelijkheid vervormen.
De kans dat we zulke vervormingen herkennen wordt verkleind door een fenomeen dat
'confirmation bias' wordt genoemd.
Perceptie en theorie
Omdat 'alles bestuderen' onmogelijk is, is een zekere mate van selectie onvermijdelijk in onderzoek.
Onderzoekers maken keuzes en richten zich op één aspect of type gedrag.
Complementariteit is een concept ontwikkeld door natuurkundigen, om beter om te kunnen gaan
met het bestaan van twee modellen die beide nuttig zijn, maar niet samen kunnen gaan. Elk model
heeft waarde, maar is niet genoeg om iets helemaal te verklaren. Psychologen kunnen meerdere
benaderingen gebruiken om gedrag nog beter te kunnen begrijpen. De verschillende benaderingen
van de psychologie kunnen elkaar dus aanvullen. Elke benadering van de psychologie kan slechts een
gedeeltelijk beeld geven van het hele subject.
De oorsprong van psychologie
Psychologie kwam voort uit twee tradities; filosofie en natuurlijke wetenschap. Filosofie was
belangrijk, omdat men hierbij nadenkt over acties en motivaties. Daarnaast waren de
natuurwetenschappen van belang, omdat deze wetenschap experimenteerde met causaliteit en ook
met de evolutietheorie. De twee hoofdgrondleggers van de psychologie zijn Wilhelm Wundt en
William James
Wundt en James hebben beide een belangrijke rol gespeeld bij de vorming van psychologie tot een
discipline. Ze begonnen elk als medicijnenstudent en eindigden als een professor van filosofie. Een
verschil tussen Wundt en James is hun benadering van de studie naar gedrag en geest:
, James' benadering is bekend geworden onder de naam functionalisme: dit is een benadering
van gedragswetenschappen die gebruikmaakt van analyses van processen in het brein.
Wundts benadering werd structuralisme genoemd. Structuralisme is een benadering die
probeert de basale mentale processen te analyseren, met behulp van introspectie.
Methoden om gedrag te bestuderen
De rol van de wetenschappelijke methode in psychologie
Terwijl de 5 benaderingen van de psychologie allemaal verschillen in de methode die ze aanhangen,
zijn de psychologen het wel eens met een aantal funderingen van psychologisch onderzoek;
1. Ten eerste is psychologie empirisch: dit houdt in dat het gebaseerd is op objectieve
observaties.
2. Wetenschap is afhankelijk van georganiseerde observatie, gebaseerd op het geloof dat
classificatie van observaties uiteindelijk zal leiden tot een verklaring van die observaties.
Begrip en verklaring vereisen de formulering van algemene principes; op het hoogste niveau wordt
een gestructureerde verzameling principes een theorie genoemd. Een theorie biedt een
samenhangende structuur voor het relateren van verschillende waarnemingen en maakt het vaak
mogelijk om toekomstige waarnemingen te voorspellen.
Observaties en theorie zijn in wezen verbonden door twee cognitieve basisprocessen - inductief en
deductief redeneren;
Inductie bestaat uit het vormen van algemene principes uit specifieke waarnemingen.
Deductie daarentegen houdt in dat er specifieke conclusies worden getrokken uit een reeks
algemene principes.
In de wetenschap wordt deductie meestal gebruikt om een hypothese af te leiden, een
specifieke uitkomst of voorspelling afgeleid van een theorie, die vervolgens kan worden
geëvalueerd door verdere waarnemingen te doen.
Introspectie en publieke observatie
Introspectie = het onderzoeken van gedrag door je eigen gedrag te analyseren. Het wordt
geassocieerd met het structuralisme van Wundt. Het is een twijfelachtige techniek: de methode kan
namelijk niet de goede antwoorden geven. Een andere zwakte van introspectionisme komt voort uit
het gebruik van privé-ervaringen als data.
Maatregelen van gedrag, onderzoeksettings en onderzoekmethoden
Aangezien onderzoek het doen van observaties vereist, is de meest fundamentele vraag wat voor
soort meting van gedrag je moet gebruiken, we spreken van twee manieren;
1. Zelfrapportage. Bij zelfrapportage wordt de persoon gevraagd om zijn gedrag of mentale
toestand op de een of andere manier aan te geven. Ook kunnen participanten gevraagd
worden om hun eigen gedachten en gedrag hardop te omschrijven terwijl ze een taak
uitvoeren. Een transcript hiervan wordt een think-aloud-protocol genoemd.
2. Directe observatie. De onderzoeker observeert het gedrag op een manier die niet afhangt
van wat het individu zegt. Deze methode is neutraler dan zelfrapportage en wordt vaker
gebruikt in experimenten.
De keuze van de onderzoekssetting heeft betrekking op de vraag of gedrag in een laboratoriumsetting
moet worden geobserveerd, waarbij de deelnemers naar een speciale locatie (het laboratorium)
moeten komen, of in een veldsetting, waarbij de onderzoeker naar de mensen moet gaan die hij of zij
wil observeren.
De keuze van de setting hangt vaak nauw samen met de gekozen onderzoeksmethode;
Een experiment is een procedure waarbij een onderzoeker systematisch een of meer
factoren varieert om te zien welk effect de veranderingen hebben op het gedrag.
, Niet-experimentele methoden, soms beschrijvende/correlatieve ontwerpen genoemd,
hebben geen directe controle over een factor, in tegenstelling tot experimenten.
Quasi-experimenten zijn vergelijkbaar met experimenten, maar bieden niet dezelfde mate
van controle. Meestal worden quasi-experimenten gebruikt bij het bestuderen van
kenmerken die niet gemanipuleerd kunnen worden door de onderzoeker, of in
omstandigheden waarin manipulatie onethisch zou zijn.
Niet-experimentele methoden: interviews en surveys
In een interview stelt een onderzoeker vragen, die vooraf gepland en zeer gestructureerd kunnen
zijn, of relatief vrij stromend en ongestructureerd. De antwoorden van de geïnterviewde persoon zijn
zelfrapportagegegevens, aangezien de persoon zijn of haar eigen gedrag beschrijft.
Een enquête is een techniek om de attitudes van een groot aantal mensen te bepalen. Sommige
enquêtes gebruiken vooraf bepaalde antwoordopties; dit wordt meestal een enquête met vaste
alternatieven genoemd.
De vaste-alternatieve techniek heeft verschillende voordelen, waaronder het feit dat hij
gemakkelijk toe te passen en te analyseren is.
De belangrijkste beperking is dat er weinig flexibiliteit in de antwoorden mogelijk is en dat
daardoor de hoeveelheid informatie die van respondenten verkregen kan worden, beperkt is.
Open vragenlijsten worden gebruikt door ervaren interviewers; ze stellen vooraf opgestelde vragen,
maar laten de respondent toe om spontaan te antwoorden. Het lijkt misschien dat open vragen
nuttiger zijn dan een enquête met vaste alternatieven, maar de techniek heeft ook een aantal
nadelen;
Ten eerste vereist het een ervaren interviewer om duidelijke antwoorden te krijgen zonder de
ondervraagde te coachen of te leiden.
Ten tweede kost het veel moeite om de soms lange reacties te analyseren en wordt het
moeilijk om de reacties van een grote groep mensen samen te vatten.
Enquêtes, zelfs als ze open zijn, zijn meer gestructureerd dan interviews en worden gebruikt om
informatie te verzamelen van een relatief groot aantal individuen.
Surveys en steekproefprocedures
Alle surveys hebben een gemeenschappelijk probleem, wie moeten we onderzoeken?
Grote aantallen zijn geen garantie dat een enquête zinvolle resultaten oplevert.
Om te begrijpen waarom, moeten we twee concepten onder de loep nemen: populatie en
steekproef.
Een populatie is de groep waarvan men de opvattingen wil bepalen.
Een steekproef is de subgroep van de populatie die men daadwerkelijk bestudeert.
Bij het selecteren van een steekproef is het doel om een representatieve steekproef te verkrijgen -
dat wil zeggen, een steekproef die een eerlijke afspiegeling is van de onderzochte populatie - en
daarmee de kans op vertekening van de resultaten te verkleinen.
Limitaties van zelfrapportage
Procedures van zelfrapportage, zoals interviews en vragenlijsten, zijn belangrijke meetmethodes voor
gedrag, maar ze zorgen ook voor problemen. Een van de problemen is de nauwkeurigheid, hoe
nauwkeurig is zelfrapportage van gedrag? Individuen zijn namelijk niet altijd duidelijk over hun eigen
gedrag, als gevolg van vermindering van aandacht, geheugenverlies en ander factoren. Ook kunnen
individuen liegen tegen de onderzoeker, om zo een gunstigere indruk achter te laten. Sommige
problemen kunnen tegenwoordig verholpen worden door “experience sampling methods”(ESM),
technologie die gedachten en gevoelens naar boven kan halen.
Naturalistische observatie en onopvallende metingen