KLINISCHE
PSYCHOLOGIE
SAMENVATTING
LEERJAAR 2, KWARTIEL 3 (2020-2021), HOGESCHOOL SAXION,
TOEGEPASTE PSYCHOLOGIE
VAK: PSYCHOPATHOLOGIE
BOEK: KLINISCHE PSYCHOLOGIE, 3 E DRUK
ISBN: 9789001846244
,HOOFDSTUK 1: OVER KLINISCHE PSYCHOLOGIE EN ‘ABNORMAAL’ GEDRAG
1.1 HET TERREIN VAN DE KLINISCHE PSYCHOLOGIE
De kern van klinische psychologie wordt gevormd door de psychische stoornissen. Het vakgebied houdt zich
vooral bezig met gedrag dat afwijkt van een bepaalde norm. Het gaat daarbij met name om afwijkingen die
lastig zijn voor de persoon zelf of voor zijn omgeving.
Afwijkingen van de norm kunnen betrekking hebben op verschillende aspecten van het menselijk functioneren.
In de eerste plaats kan het gaan om aspecten van de individuele persoon. Er kan daarbij sprake zijn van
afwijkend gedrag, van afwijkende gedachten en van afwijkende belevingen. Die afwijkingen kunnen
afzonderlijk optraden, meer in veel gevallen is er sprake van een combinatie van afwijkingen op deze drie
gebieden.
In de tweede plaats kunnen mensen ook afwijken van de norm in de relaties met andere mensen. Afwijkingen
van wat ‘normaal’ is binnen sociale relaties, hebben vaak weer invloed op het gedrag, de gedachte en
belevingen binnen het individu.
! ‘Abnormale’ gedragingen, gedachten en gevoelens kunnen alleen worden verklaard tegen de achtergrond van
normale processen.
1.2 ASPECTEN VAN ‘ABNORMAAL’ GEDRAG
Seligman, Walker en Rosenhan onderscheiden zeven factoren die bepalen of gedrag abnormaal of pathologisch
wordt beschouwd. Hoe meer van deze factoren aanwezig zijn en hoe duidelijker zij op de voorgrond treden,
hoe eensgezinder mensen zullen zijn in hun beoordeling van dat gedrag in termen van normaal of abnormaal.
Slechts zelden zullen de zeven aspecten van abnormaal gedrag allemaal aanwezig zijn. Wil men van
abnormaliteit kunnen spreken, dan moet echter ten minste één van die aspecten zich voordoen.
! Wanneer men een bepaalde gedraging als abnormaal beschouwd, wil dit niet zeggen dat er sprake is van een
psychische stoornis.
De zeven aspecten:
1. Persoonlijk lijden
Bij veel psychische stoornissen lijdt de persoon erg onder zijn problemen. Persoonlijk lijden is
echter geen voldoende voorwaarde om van pathologie te kunnen spreken.
2. De (dis)functionaliteit van het gedrag
De mate waarin gedrag het dagelijkse functioneren en het welbevinden van het individu
ondermijnt, bepaalt in sterke mate de beoordeling van (ab)normaliteit. Het gaat dan vooral
om de vraag of iemand in staat is beroepsmatig te functioneren en bevredigende relaties met
andere te onderhouden.
Sommige gedragingen zijn disfunctioneel: zij belemmeren het individuele functioneren op
deze gebieden aanzienlijk en verhinderen dat een persoon zijn doelen bereikt. Gedragingen
kunnen ook disfunctioneel zijn omdat zij het welbevinden en het functioneren van anderen
verstoren.
! Niet elk gedrag dat het functioneren van andere ontregelt, is echter een symptoom van een
psychische stoornis.
3. Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag
Als mensen in het gedrag van een ander geen logica of zin kunnen ontdekken, zijn zij geneigd
die ander als abnormaal te bezien.
, 4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies
Mensen hebben de behoefte hun omgeving en hun eigen leven zo veel mogelijk te
beheersen. Een dergelijk gevoel van beheersing kan alleen ontstaan als het gedrag van ander
enigszins voorspelbaar is: andere mensen moeten zich in hoge mate consistent gedragen en
zichzelf in de hand hebben. In een onvoorspelbare omgeving zullen velen zich kwetsbaar en
bedreigd voelen.
Seligman onderscheiden twee typen situaties waarin gedrag dikwijls als controleverlies of
verlies aan zelfbeheersing zal worden geïnterpreteerd.
o Situaties waarin de regels die gewoonlijk het gedrag van een persoon sturen
plotseling niet meer werkzaam zijn.
o Situaties waarin de toeschouwer de oorzaak of aanleiding van het gedrag wat hij
waarneemt, niet kent en op dat moment ook niet kan achterhalen.
Net als bij de andere aspecten van abnormaal gedrag geldt ook hier dat onvoorspelbaarheid
en controleverlies op zich geen voldoende redenen zijn om psychische stoornis te
veronderstellen.
5. Opvallend en onconventioneel gedrag
Bij de beoordeling van het handelen van anderen kiezen mensen vaak hun eigen (potentiële)
gedrag als maatstaf. Gedrag dat sterkt afwijkt van de wijze waarop zijzelf zich gedragen,
zullen zij eerder abnormaal of op zijn minst ongebruikelijk vinden.
Opvallend of onconventioneel gedrag mag dan afwijkend of zeldzaam zijn, het hoeft nog niet
als ‘gestoord’ te worden beoordeeld. Alleen als mensen opvallend of non-conformistisch
gedrag ook sociaal onwenselijk achten, zijn zij geneigd om dat gedrag pathologisch te vinden.
6. Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt
Als iemand gedrag vertoont waarmee dat ongeschreven regels in een bepaalde cultuur
worden onderschreven, kan dat bij anderen een gevoel van ongemak (observer discomfort)
teweegbrengen. Dit onbehaaglijke gevoel leidt ertoe dat die anderen geneigd zijn dat gedrag
‘abnormaal’ te vinden.
7. Het overtreden van morele normen
Mensen beoordelen niet alleen of het gedrag van anderen gangbaar of passend is in een
specifieke situatie, maar vellen dikwijls ook een moreel oordeel over dat gedrag. Dat doen zij
op basis van hun opvattingen over hoe mensen zich zouden moeten gedragen.
Naarmate gedrag van een ander minder overeenkomt moet jouw eigen ideeën over optimaal
functioneren, neemt de kans toe dat zij het desbetreffende gedrag ‘abnormaal’ worden
gevonden.
Deze zeven factoren geven enig inzicht in de aard van ‘abnormaal’ gedrag.
In de definitie van psychische stoornissen van de APA ligt de nadruk op de nadelige gevolgen van gedrags- of
psychologisch syndroom voor de betrokkene kan hebben. Psychische stoornissen worden gedefinieerd door
clusters van disfunctionele gedragingen, die samengaan met persoonlijk lijden, of met een verslechtering van
het functioneren.
In de DSM-5 wordt nadrukkelijk gesteld dat het systeem geen mensen classificeert, maar stoornissen die
mensen hebben.
! Een psychische stoornis is een syndroom, gekenmerkt door klinisch significante symptomen op het gebied van
de cognitieve functies, de emotieregulatie of het gedrag van een persoon, dat een uiting is van een disfunctie in
de psychologische, biologische, of ontwikkelingsprosessen die ten grondslag liggen aan het psychische
functioneren (definitie van DSM-5)
1.3 NORMAAL EN ABNORMAAL: WAAR LIGT DE GRENS?
, 1.3.1 HET STATISTISCH MODEL
Uitgangspunten van het statistisch model is dat menselijke eigenschappen min of meer normaal verdeeld zijn.
Van abnormaliteit wordt dan gesproken bij extreem lage of extreem hoge scores op schalen waarmee deze
eigenschappen betrouwbaar en valide worden gemeten.
Het statistisch model is gebaseerd op een dimensionele benadering van psychopathologie. De meeste
psychologische tests sluiten aan bij deze benadering. In de bijbehorende handleidingen wordt doen niet een
strakke grens getrokken tussen normaal en abnormaal, maar krijgen de verschillen scores een betekenis in
termen van zeer laag tot zeer hoog.
Problemen:
1. Waar ligt precies de grens tussen normaal en abnormaal?
a. Antwoord is eigenlijk willekeurig gekozen.
2. Volgens Oltmanns en Emery specificeert het niet hoe ongewoon gedrag moet zijn om het abnormaal
te kunnen noemen: sommige vormen van psychopathologie zijn uitzonderlijk.
3. Het maakt geen onderscheid tussen statistische afwijkingen die gepaard gaan met individueel lijden en
afwijkingen waarvoor dat niet geldt.
1.3.2 HET MEDISCH OF ZIEKTEMODEL
Veel klinische psychologen en psychiaters nemen aan dat de oorzaken van psychische stoornissen moeten
worden gezocht in onderliggende mechanismen. Die mechanismen kunnen somatogeen of psychogeen zijn.
Met somatogeen wordt bedoeld dat een lichamelijke aandoening aan de psychisch stoornis ten grondslag ligt.
Het begrip psychogeen houdt in dat aan een stoornis een psychologisch mechanisme ten grondslag ligt.
Problemen:
1. Er is bij vele psychische stoornissen nog geen eenduidige onderliggen mechanisme is aangetoond,
zodat het twijfelachtig is of er wel sprake is van een ‘ziekte’.
2. Voor het bepalen van de aanwezigheid van psychische stoornissen worden veelal psychosociale en
ethische normen gebruikt, terwijl voor de behandeling medische termen worden gehanteerd.
1.3.3 HET LEER- OF ONDERWIJSMODEL
Als alternatief voor het medisch model bepleiten verschillende auteurs een leer- of onderwijsmodel. Dat
pleidooi geld met name voor stoornissen waaraan geen duidelijke organische oorzaken ten grondslag liggen.