In dit boek worden verschillende aspecten van de organisatie vanuit verschillende theorieën benaderd. De theorieën worden geïllustreerd aan de hand van empirisch onderzoek.
Organizational Communication. Approaches and Processes
Katherine Miller
H1 Organizational Communication Challenges
Centrale vragen:
Hoe ‘werkt’ organisationele communicatie? (intern – extern)
Hoe is organisationele communicatie te onderzoeken?
Hoe is organisationele communicatie te verbeteren?
Het gaat vooral om de context waarbinnen communicatie valt en welke invloed deze context
uitoefent op de communicatie. Vooral crisiscommunicatie is interessant: dingen die fout
gaan onthoud je beter, deze hebben dus meer impact.
Miller: Wat is de functie van communicatie binnen organisaties en hoe is deze historisch
ontwikkeld?
Communicatie (in organisaties):
Heeft te maken met het overbrengen van een boodschap
Van iemand in een organisatie naar een ander in dezelfde organisatie of naar
stakeholders daarbuiten
Met een bepaald doel
In een bepaalde vorm of modaliteit of tekensysteem (taal, beeld, geluid)
Via bepaalde media
Dit zijn dimensies van communicatie. Taal vormt hierin een belangrijk tekensysteem.
Functies van interne communicatie: (waarom heb je dit nodig?)
Belangrijkst! Coördinatie: het werk uitvoeren en handelingen afstemmen
Doelen en strategieën ontwikkelen (historisch gezien: er mogen steeds meer mensen
participeren in beslissingen hierover)
Kennis in de organisatie uitwisselen, leren: beter worden, nieuwe werknemers
inwerken
Mensen binden aan organisaties en ze motiveren. Vooral deze functie wordt steeds
belangrijker.
Communicatie functioneert als een smeermiddel voor organisaties: zonder communicatie
loopt de ‘machine’ vast.
Hygiënefactor: Communicatie valt alleen op als er problemen mee zijn. Mensen zien
communicatie vaak niet als belangrijk, het is iets wat vanzelfsprekend gebeurt. Pas
als het fout gaat, begint het op te vallen.
Historische ontwikkeling / context:
Industrialisatie (1870-1918). Organisaties begonnen te ontstaan. Het opzetten van
deze bedrijven kostte veel geld, waardoor het belangrijk was dat alles soepel (en zo
goedkoop mogelijk) verliep.
Rationalisatie (1918-1945)
Opleving en groei (1945-1975). Na WO II begon de economie langzaam weer op te
bloeien.
, Stagnatie (1975-1990). Periode van crisis.
Digitalisering (na 1990)
Ideologieën over organisaties: ook deze hebben zich historische ontwikkeld en vallen samen
met grotere ontwikkelingen en factoren.
Aanbod naar vraageconomie: Het échte overtuigen wordt belangrijk. Men gaat
inspelen op emoties en gevoel. De consument wordt het uitgangspunt.
Emancipatie van de werknemers: Zij krijgen meer rechten.
Democratisering: Hangt samen met de vorige. Mensen die lager in de organisatie
werken mogen ook gaan meepraten. De overheid moet naar de burgers toe en niet
andersom.
Economische groei toegenomen welvaart. Eerst waren mensen blij als ze
überhaupt een baan hadden, nu is alleen die baan niet meer genoeg. Mensen willen
niet alleen maar vervulling van hun primaire behoeftes, maar willen iets doen wat ze
leuk vinden.
Connectiviteit / medialiteit: Dit hangt samen met de digitalisering en in grote mate
met de komst van het internet.
Globalisering: Afstanden vervagen.
H2 Classical Approaches
Industrialisatie: Door schaalvergroting binnen organisaties werd het belangrijker op een
efficiënte manier te werken. De productieprocessen werden ingewikkelder. Dit hield met
name in dat één persoon niet meer een heel product vervaardigde, maar slechts voor een
klein deel van het productieproces verantwoordelijk was. Al deze deelprocessen moesten
met elkaar gecoördineerd worden en dit moest via communicatie gebeuren. Medewerkers
hadden geen zeggenschap, telden als het ware niet mee, maar dat werd ook niet verwacht.
Mensen waren blij dat ze een baan hadden.
Machine metaphor: De bedrijven uit deze tijd worden als een machine gezien.
Specialization: Ieder onderdeel van de organisatie vervult een specifieke functie.
Heet ook wel division of labor.
Standardization: Werknemers worden als vaste onderdelen van de organisatie
gezien, die vervangen kunnen worden wanneer ze niet meer goed werken. Dit noemt
men ook wel replaceability.
Predictable: Er gelden regels die bepalen hoe de organisatie functioneert. Wanneer
ergens een fout zit, zijn er binnen de vaste procedures maar een aantal oorzaken
daarvoor mogelijk. Door rationeel te denken kan men deze fouten opzoeken en
oplossen.
Henri Fayol – Theory of classical management. Fayol had het idee dat er een tussenlaag
moest bestaan tussen werkgevers en werknemers. De belangrijkste twee onderdelen uit
deze theorie bestaan uit de elements of management en de principles of management.
Elements of management: Dit betreft het ‘wat’ van het werk dat managers uitvoeren.
o Planning: kijken naar de toekomst om te bepalen hoe de organisationele
doelen het beste bereikt kunnen worden.
o Organisatie: het arrangeren van de werknemers en de evaluatie van deze
werknemers.
, o Leidinggeven/toezicht houden: de taken van de werknemers bepalen
o Coördinatie: de afgescheiden activiteiten van de organisatie verenigen in een
samenhangend geheel.
o Controle: vergelijking maken tussen doelen en activiteiten om te controleren
of de organisatie ook functioneert zoals gepland.
Principles of management: ‘Hoe’ de managers hun werk uitvoeren.
o Principes van orginisationele structuur: de organisatie is gestructureerd en
heeft een sterke hiërarchie. Hierin vindt voornamelijk verticale communicatie
plaats.
o Principes van orginisationele macht: de macht is gecentraliseerd en ligt
voornamelijk bij de managers, die dus zowel autoriteit als
verantwoordelijkheid hebben over de werknemers.
o Principes van organisationele beloning: werknemers worden genoeg beloond
met het geld dat ze ontvangen en de wetenschap dat hun banen zeker zijn.
o Principes van orginisationele attitude: de meningen en gevoelens die
werknemers zouden moeten hebben, zoals werken in het belang van de
organisatie en niet in het belang van jezelf.
De theorie van Fayol is prescriptive: hij schrijft een bepaald idee over de organisatie voor in
plaats van dat hij organisaties onderzoekt en uitlegt (descriptive).
De theorie van Fayol past vooral bij het tijdperk van de industrialisatie. De volgende twee
theorieën passen echter beter bij rationalisatie. Dit nam de ideeën van de industrialisatie
nog een stapje verder: er zou nog meer leiding nodig zijn om toezicht te houden. Niet alleen
verticale coördinatie, maar ook horizontale coördinatie was mogelijk. Hierdoor was meer
communicatie nodig.
Het ideaal van deze theorieën is efficiëntie. Aan basis hiervan liggen regels die passen bij de
doelen die de organisatie wil behalen: het werk wordt voorspelbaar en is niet meer
afhankelijk van de willekeur van de omgeving of van leidinggevenden. De arbeidsverdeling
wordt voornamelijk verticaal. Iedereen wordt in dezelfde situatie hetzelfde behandeld.
Max Weber – Theory of bureaucracy. Weber schreef een ideal type theorie. Dat wil zeggen
dat de theorie bepaalde karakteristieken uiteenzet van een bepaald organisitationeel type;
in dit geval de bureaucratie. De bureaucratie bevat 6 principes:
Clearly defined hierarchy
Division of labor
Centralization (van macht en besluitvorming)
De bureaucratie is een gesloten systeem. Dat wil zeggen dat deze organisatie zich
afsluit van invloeden van buitenaf, omdat deze het goede functioneren zouden
kunnen interrumpteren.
Importance of rules (vaste regels en procedures).
Belangrijk aan deze theorie is dat Weber bureaucraties ziet als systemen van autoriteit,
macht en disclipline. Volgens Weber kan autoriteit functioneren op basis van 3 gronden:
Traditional authority: gebaseerd op het verleden, bijv. de koningin.
Charismatic authority: persoonlijkheid van een individu is in staat volgelingen aan te
trekken. Deze wijze van autoriteit is echter niet zo stabiel.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Petraa. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.