Samenvatting hoofdstuk 7
Begrippen
Stroomgebied: een gebied waar een rivier doorheen stroomt.
Waterscheiding: de grens tussen twee stroomgebieden (door bv. bergen)
Stroomstelsel: een rivier met al zijn zijrivieren; heeft een lengteprofiel.
Lengteprofiel: hoogte van de rivier; bestaat uit benedenloop, middenloop en bovenloop.
Verval: het hoogteverschil tussen twee punten langs een rivier.
Verhang: het gemiddelde verval per km / het verschil in hoogte per km.
Vertragingstijd: de tijd die water nodig heeft om na een regenbui in de rivier te komen; hangt af van
onderliggende gesteente, bodem en vegetatie.
Debiet: de hoeveelheid water die in een rivier stroomt op een plek per seconde (m 3/ seconde).
Neerslagregiem: de verschillen in watertoevoer van neerslag gedurende bv. een jaar.
Regiem: de verschillen in watertoevoer gedurende bv. een jaar.
Verstening: het veranderen van veel grond in stoep door verstedelijking.
Dijkverzwaring: versteviging en verhoging van de dijken.
Ontbossing: het verdwijnen van bos door menselijke activiteit.
Doodtij: wanneer het verschil tussen eb en vloed heel klein is. (het water staat extra laag)
Springtij: wanner er hoge vloed is en lage eb. (het water staat extra hoog)
Gletsjerrivier: bevat smeltwater uit gletsjers.
Regenrivier: bevat regenwater. (bv. Maas)
Gemengde rivier: bevat smeltwater uit gletsjers en regenwater. (bv. Rijn)
Verdroging: afname van de hoeveelheid grondwater, waardoor de biodiversiteit afneemt en er
verzilting optreedt (als de rivierafvoer daalt door droogte, kan het opdringende zoute zeewater
hiervoor zorgen)
Verticale erosie: rivierbedding wordt steeds dieper.
Horizontale erosie: de rivier gaat meanderen: de buitenbocht van de rivier wordt steeds meer
afgebrokkeld door de verlaagde stroomsnelheid, waardoor de meanderlus groter wordt.
Absolute zeespiegelstijging: de daadwerkelijke stijging van het water.
Relatieve zeespiegelstijging: de stijging van het water t.o.v. de bodemhoogte. (absolute stijging is dus
in de hele wereld hetzelfde, is overal anders) = bodemdaling + absolute zeespiegelstijging.
Rijkswaterstaat: zorgt voor onze wegen, vaarwegen en bescherming tegen overstromingen.
Waterschap: overheidsinstantie die de waterhuishouding regelt in een gebied. Zorgt voor veiligheid,
voldoende water en schoon water.
Rijnconferentie: conferentie van de Rijnoeverstaten waarin afspraken worden gemaakt over de Rijn.
Actieplan Hoogwater: internationale afspraken die door de Rijnoeverstaten zijn gemaakt over de Rijn
en zijn zijrivieren. Er zijn bv. retentiegebieden gemaakt en dijken verhoogd.
Adaptief deltamanagement: de overheid kijkt ver vooruit zodat zij op tijd betaalbare maatregelen
kan nemen; denk aan overstromingen, droogte, hitte, verzilting, beschikbaarheid van zoet water,
extreem weer.
Deltaprogramma: programma van overheid met aanbevelingen om Nederland te beschermen tegen
hoogwater en te zorgen voor genoeg zoet water; Rijkswaterstaat, de provincies, gemeentes en
waterschappen werken samen om het integrale waterbeleid te realiseren.
Nationaal Waterplan (NWP): het waterbeleid voor 2021 tot 2050
Verzilting: toename van het zoutgehalte in de bodem en het water.
Dwarsprofiel: dwarsdoorsnede van een rivier, bij een bedijkte rivier bestaat dat uit: winterdijk,
uiterwaard, zomerdijk, rivier, zomerdijk, uiterwaard en winterdijk.
Winterdijken: hoge dijk, verder van de rivier af.
Zomerdijken: lage dijk, dicht bij de rivier.
, Fluviaal schaalniveau: het niveau waarop rivieren bestudeerd worden omdat zij zich niets aantrekken
van bestuurlijke grenzen.
Kribben: dammen loodrecht op de rivieroever die zorgen dat het water in het midden van de rivier
blijft stromen, de buitenbochten tegen erosie worden beschermd en dat het midden diep genoeg voor
de scheepvaart blijft.
Stuw: dam in de rivier om het waterpeil onder controle te houden en de wateraanvoer te regelen.
Kanaliseren: het nemen van maatregelen gericht op het regelen van het waterpeil in een rivier d.m.v.
kribben, stuwen, sluizen, bochten rechttrekken.
Noodoverloopgebieden: gebied dat in geval van nood wordt gebruikt om water op te bergen; wordt
alleen gebruikt als de dijken op springen staan.
Retentiebekken: gebied dat wordt gebruikt om water op te bergen; wordt al gebruikt bij een beetje
verhoogd water gebruikt om de hoogte van het water verderop te verlagen.
Rivierbedverruiming: als de uiterwaarden breder worden gemaakt, de dijken worden verplaatst en
het zomerbed wordt verdiept.
Nevengeul: extra riviergeul om de afvoercapaciteit te vergroten.
Harde kust: een kust die uit dijken, dammen en waterkeringen bestaat. (zeedijken, boulevards)
Zachte kust: kust die opgebouwd is uit zand. (stranden, duinen, zandplaten, wadden, kwelders,
estuarium)
Hybride kust/ kering: combinatie van harde en zachte zeewering.
Duinenkust: een zachte kust die bestaat uit opgewaaid zand, oftewel duinen.
Strandwal: een langgerekte zandbank die boven zeeniveau ligt.
Waterkeringen: een dijk, dam of duin die het water tegenhoudt.
Primaire keringen: dijken of dammen die direct aan zee liggen.
Estuarium: trechtervormig monding van een rivier, ontstaan door de getijdenstroming eb en vloed. Je
hebt hier een menging van zoet water uit de rivieren zout water uit de zee.
Getijdenstromingen: stromingen die ontstaan doordat getijgolven op de bodem van de zee worden
afgeremd. Bij de Noordzee zijn er twee: uit Calais en Schotland.
Basiskustlijn: positie van kustlijn zoals die op januari 1990 was.
Biodiversiteit: het aantal soorten planten en dieren dat in een gebied voorkomt.
Overstromingsrisicobewustzijn: het bewustzijn en aandacht van de gevolgen van een overstroming.
Dynamisch kustbeheer: beheer van de kust waarbij zee en wind de ruimte hebben om sediment en
zandsuppleties te verplaatsen.
Bolwerkvorming: bebouwing langs de kust waardoor deze zijn flexibiliteit verliest. Er zijn dus
dingen naast de kust gebouwd die niet mogen overstromen, wat bij dynamisch kustbeheer wel het
geval is, dus hier is dat niet mogelijk maar moeten er harde keringen komen, óf beter, hybride
keringen.
Zandmotor: een door zandsuppletie ontstaan schiereiland voor de kust van Zuid-Holland. Het zand
gaat in noordwaartse richting.
Slufter: gebied waar onder invloed van het getij het zeewater door een geul in de duinen van het land
kan binnenstromen.
Watertoets: een beoordeling van de overheid bij alle bouwprojecten om overstromingen te
voorkomen. Binnen deze toets wordt met de drietrapsstrategie gewerkt; er wordt gekeken naar
wateroverlast, verdroging, aantasting van waterkwaliteit, of de waterproblemen niet worden
afgewenteld op een ander gebied.
Drietrapsstrategie: waterbeheer in drie stappen: vasthouden, bergen en afvoeren.
Groene daken: het beplanten van daken om iets te doen met de klimaatverandering in de stad.
Waterplein: pleinen in de stad die bij veel regenval tijdelijk het water opvangen.