Aardrijkskunde hoofdstuk 5 (atlas blz.
222,223,224)
Paragraaf 1
Equatoriaal: bij de evenaar.
Stralingsbalans: het dynamisch evenwicht tussen in- en uitstraling; de hoeveelheid straling
die uiteindelijk het aardoppervlak bereikt, hangt af van de dichtheid van het wolkendek, de
breedteligging op aarde, de lengte van de dag en de zonnestand gedurende de dag.
Atmosferische circulatie: alle luchtstromen en daarbij horende hogedrukgebieden en
lagedrukgebieden.
Lagedrukgebied: minimum; het gebied waar de warme lucht opstijgt. Hier is de luchtdruk
laag: de lucht drukt niet op het aardoppervlak, maar hangt erboven.
Intertropische convergentiezone (ITCZ): het lagedrukgebied rondom de evenaar die mee
beweegt met de zonnestand; verplaatst in de winter naar het zuiden en in de zomer naar het
noorden.
Hogedrukgebied: maximum; het gebied waar de lucht weer gaat dalen. Hier is de luchtdruk
hoog: de lucht drukt op het aardoppervlak.
Passaten: winden die van 30º/het subtropisch hogedrukgebied naar de evenaar waaien.
Moesson: passaat die over de evenaar gaat en daardoor wordt omgebogen.
Kreeftskeerkring: 23,5 graden NB
Steenbokskeerkring: 23,5 graden ZB
In de zomer staat de zon loodrecht op de kreeftskeerkring, in de winter
loodrecht op de steenbokskeerkring.
,- Warme lucht is licht en vochtig, koude lucht is zwaar en droog.
- Bij lagedrukgebied (L) drukt de lucht niet op het aardoppervlak, bij hogedrukgebied (H)
wel.
- Lucht gaat altijd van H naar L.
- Warme zeestroom van hoge naar lage breedte / koude zeestroom van hoge naar lage
breedte.
- 23.5º NB en ZB is een keerkring.
- Hoe verder van de evenaar, hoe schuiner de zonnestralen.
- Luchtdruk neemt met de hoogte af.
- Hoe verder van de evenaar, hoe hoger de breedte. Hoe dichterbij, hoe lager de breedte.
- Land warmt eerder op dan zee.
- Afwijkingen: op het noordelijk halfrond naar rechts, zuidelijk halfrond naar links.
- Nederland heeft door de atmosferische circulatie een zuidwestenwind.
Atmosferische circulatie
Bij de evenaar gaan de zonnestralen recht naar beneden en hoeven maar een klein oppervlak
te verwarmen, waardoor het daar warmer is. Hoe verder van de evenaar, hoe schuiner de
zonnestralen en dus hoe kouder. Want hoe schuiner de zonnestralen, hoe groter het
oppervlak is dat verwarmt moet worden.
De warme (vochtige) lucht bij de evenaar stijgt op. Bij opwarming zet lucht namelijk uit,
waardoor de luchtdeeltjes verder uit elkaar gaan zitten en de lucht minder zwaar wordt.
Doordat de lucht minder zwaar wordt, gaat het opstijgen. De luchtdruk neemt met de
hoogte af, dus eigenlijk zou je denken dat de warme lucht oneindig opstijgt. Toch stopt het
opstijgen als het heel hoog in de atmosfeer is, omdat de lucht niet meer wordt opgewarmd. De
lucht gaat op dit punt afkoelen. Door die afkoeling, condenseert het vocht dat in de warme
lucht zat. Daardoor ontstaan wolken en uiteindelijk regen. Als de lucht daarna genoeg is
afgekoeld en dus zwaarder is geworden, gaat deze lucht dalen. Dit is zo bij de 30º. In de lucht
zit geen vocht meer, dat is er allemaal uitgeregend. Het is dus hele droge lucht. Deze lucht
gaat hier weer opwarmen. Hier zijn dus woestijnen: droog en warm.
Deze lucht gaat van 30º naar de evenaar (0º), maar ook van 30º naar 60º: van H naar L dus.
De koude lucht van de polen gaat ook naar de 60º en de warmere, droge lucht vanuit 30º gaat
dus ook naar 60º. Als de warme en de koude lucht elkaar ontmoeten, wordt de warmere lucht
omhoog geduwd, gaat die lucht weer opzij, 60º is dus een lagedrukgebied, want de warme
lucht stijgt hier op, waardoor er geen druk is op het aardoppervlak.
, Bij de subtropen is het weer heel erg voorspelbaar en dus stabiel en bij ons is het minder
stabiel. Deze lagedrukgebieden ontstaan boven de oceaan en waaien met een
zuidwestenwind richting Europa.
Corioliseffect (de wet van Buys Ballot)
De lucht stroomt altijd van hoog- naar lage luchtdruk. Maar door de draai van de aarde
gebeurt dit diagonaal, op het noordelijk halfrond naar rechts, zuidelijk halfrond naar links. Dit
is het corioliseffect.
De afwijking van de wind wordt veroorzaakt doordat de baansnelheid op de evenaar hoger
is dan hier, want een luchtdeeltje op de evenaar draait in een dag om een grotere
breedte dan bij ons.
Passaten en moessons
In de tropen waait de wind op het noordelijk halfrond meestal uit het noordoosten en op het
zuidelijk halfrond is dit uit het zuidoosten. Deze winden heten passaten
Deze waaien niet altijd, want de hoogte van zon varieert met de jaargetijden. Hierdoor schuift
in de winter het lagedrukgebied bij de evenaar naar het zuiden en in de zomer naar het
noorden. Dus in de zomer heb je te maken met de passaat uit het zuidoosten (zeewind,
veroorzaakt regen), in de winter met die van het noordoosten (landwind, veroorzaakt
droogte).
Als je dus kijk naar de situatie in de zomer:
De passaat komt uit het zuidoosten, gaat over de evenaar en krijgt een afwijking naar
rechts. Vanaf dan komt de passaat dus uit het zuidwesten. Die zuidwestenwind gaat dan
over India en veroorzaakt veel regen.
Warme zeestroom: als een zeestroom uit een relatief warm gebied komt. (bv. de Golfstroom
uit het Caribische gebied naar Noordwest-Europa, de Oost-Australische stroom naar Nieuw-
Zeeland)
Koude zeestroom: als een zeestroom uit een relatief koud gebied komt. (bv. Labradorstroom
uit de Baffinbaai naar kust van Canada)
Thermohaliene circulatie: de stroming van zeewater op grote diepte door verschillen in
dichtheid / zoutgehalte en temperatuur.