Oefententamen
Vraag 1
De heer Paul Adriaanse ging in zijn college uitgebreid in op verbale en non-verbale
communicatie.
1. Beschrijf wat deze twee begrippen inhouden en wat de twee belangrijkste verschillen zijn
tussen verbale en non-verbale communicatie.
Verbale communicatie is communicatie gemedieerd via taal, waarbij mensen tegen
elkaar spreken. Non-verbale communicatie is het communiceren zonder te praten,
bijvoorbeeld door middel van handgebaren. De twee belangrijkste verschillen tussen
verbale en non-verbale communicatie zijn dat de uitstraling van iemand of iets bij
non-verbale communicatie meetellen en dat het bij verbale communicatie gaat om de
inhoud, terwijl non-verbaal juist gericht is op de vorm van een boodschap.
Verbale communicatie is meer overwogen en bewust, non-verbale communicatie is vaak
universeler.
2. Noem vier functies van non-verbale communicatie en leg deze uit.
Vier functies van non-verbale communicatie zijn allereerst het ondersteunen van een
boodschap, waarbij iets met non-verbale uitingen duidelijker wordt. Het kracht geven,
dmv non-verbale communicatie kan een boodschap extra verstevigd worden. Het dient
als uiting van gewoonten of rituelen, zoals dat iedere cultuur een andere manier van
groeten heeft. Tot slot dient het als weerspiegeling van hoe iemand denkt, iets wat
woorden niet altijd kunnen reflecteren, zoals wanneer iemand de emotie liefde voelt en
zenuwachtige trekjes krijgt.
Aanvulling, benadrukking, vervanging, regeling van het gesprek en terugkoppeling van
feedback.
3. Geef een voorbeeld van non-verbaal + non-vocaal gedrag en een voorbeeld van
non-verbaal + vocaal gedrag.
Een voorbeeld van non-verbaal + non-vocaal is muziek of de kleding die iemand draagt.
Een voorbeeld van non-verbaal + vocaal is de toon van iemands uiting.
(2) stemtaal (klank, intonatie), (1) lichaamstaal, mimiek, oogcontact.
Vraag 2
a. Over milieugedrag wordt wel eens de stelling geponeerd: “Weten is doen”. Geef
beargumenteerd vanuit de opgedane kennis vanuit de cursus ‘Milieu, Gedrag en
Communicatie’ aan of je het wel of niet eens bent met deze stelling. Benoem in je
antwoord ten minste twee argumenten.
Ik ben het niet eens met de stelling weten is doen, omdat het enkel bijbrengen van
kennis (zoals het doel van veel overheidscommunicatie) niet zorgt voor een verandering
van gedrag. Het is allereerst moeilijk om aandacht te krijgen voor een boodschap,
aangezien het grootste deel van de tijd mensen niet open staan voor argumenten en
nieuwe kennis. Daarnaast leidt een verandering van kennis (weten) niet altijd tot een
verandering van attitudes en gedrag (doen).
Denkbeeld dat gedrag rationeel bepaald is, maar het blijkt dat mensen vaak irrationeel
handelen, waarbij kennis geen rol speelt. Maar je moet wel over zekere mate van basale
kennis beschikken. Ook kan een sociaal dilemma een milieuvriendelijke keuze in de weg
staan → 4/6.
b. Lees onderstaand tekstvak. Laat aan de hand van de theorie van gepland gedrag van
Ajzen en Fishbein zien hoe de keuze van Niels tot stand is gekomen.
Camera kopen
, Niels heeft een groepje van vrienden die net als hij graag filmpjes maken. Een van hen heeft net een heel
geavanceerde camera gekocht, en Niels kijkt er watertandend naar. Die heeft niet alleen een uitstekende
beeldkwaliteit maar kan ook direct de filmpjes via wifi op het internet zetten. Niels zoekt ook een nieuwe camera,
omdat zijn oude kapot is. Maar weet dat hij zo’n semiprofessionele niet kan betalen. Hoewel zijn vrienden hem
adviseren nog even door te sparen, koopt hij toch een camera die op een aantal filmers-blogs óók goed wordt
beoordeeld, maar die een stuk goedkoper is.
De theorie van gepland gedrag is gebaseerd op drie uitgangspunten. Allereerst heeft
Niels een attitude tegenover het kopen van een nieuwe camera. Deze attitude is
opgebouwd uit 5-9 beliefs (overtuigingen), zoals het feit dat hij weet dat de camera te
duur is, maar dat de camera wel alle functies heeft die hij graag wil.
Daarnaast is er sprake van een subjectieve norm. Dit bestaat uit de perceptie van Niels
over zijn eigen gedrag en de perceptie van het gedrag van anderen (de descriptieve
norm). In dit geval zijn dat zijn vrienden, die een mooie, nieuwe camera hebben gekocht.
Tot slot speelt de waargenomen gedragscontrole een rol. Het betekent dat er een limiet is
aan de kansen, capaciteiten en middelen om het gewenste gedrag te vertonen. In het
geval van Niels wil hij graag een nieuwe camera kopen, maar de camera die zijn vrienden
hebben gekocht is te duur. Daarom koopt hij een goedkoper model.
Meest positieve attitude tegenover de semi-professionele camera die minder duur is. Zijn
vrienden adviseren om eerst te sparen, dus hij weet dat als hij de dure camera koopt, hij
zijn keuze moet verdedigen. Gedragsintentie is om een nieuwe camera te kopen.
Vraag 3
a. Pol e.a. geven in hun boek ‘Overheidsommunicatie’ twee manieren weer waarop
automatisch gedrag beïnvloed kan worden. Noem deze twee manieren.
Automatisch gedrag kan ten eerste beïnvloedt worden via interventies die gericht zijn op
het doorbreken van automatisme, waardoor acties vereist zijn. Een tweede manier is via
interventies die gebruik maken van het feit dat het te beïnvloede gedrag automatisch is.
b. Geef van beide manieren twee strategieën aan (dus vier in totaal). Beschrijf deze
strategieën en voeg bij ieder een voorbeeld toe.
(1) Bij het doorbeken van automatisme kan gebruik gemaakt worden van fear appeals. Dit
zijn schrikwekkende uitingen, waardoor de doelgroep het gedrag nooit meer zal
vertonen. Een voorbeeld is een reclame over een gezin dat in de auto zit, waarbij een kind
geen gordel om heeft. Één van de ouders moet dan een noodstop maken, waardoor het
kind door de voorruit vliegt → De sociale netwerkmethode is een tweede manier van het
doorbreken van automatisme, waarbij leden van de doelgroep worden betrokken bij de
opzet en uitvoering van communicatie. Een voorbeeld is een buurt waar nieuwe
processen rondom afvalscheiding gaan plaatsvinden, waarbij mensen uit de buurt
geselecteerd worden om mee te helpen dit op de beste manier te communiceren, zodat
zoveel mogelijk mensen uit de buurt het gedrag zullen aannemen.
(2) Daarnaast kan gebruik gemaakt worden heuristieken, wat vuistregels zijn. Denk
bijvoorbeeld aan “goedkoop is duurkoop” of wanneer mensen iemand in een witte labjas
zien lopen, dat ze denken dat die persoon deskundig is. Door deze vuistregels te
gebruiken, kunnen mensen onbewust beïnvloed worden → Een tweede manier is via mere
exposure. Wanneer mensen herhaaldelijk aan een stimulus worden blootgesteld, zullen
ze vanzelf een positiever beeld van deze stimulus ontwikkelen. Een voorbeeld is een liedje
op de radio, waar je eerst onverschillig tegenover staat, maar na verloop van tijd begin je
het liedje steeds leuker te vinden doordat je het vaker hoort.