Samenvatting Psychologie en Sociologie
H1 Gedrag en invloeden op gedrag
1.1 Psychologisch perspectief
Psychologie=de wetenschap die zich bezighoudt met het gedrag van mensen, met de
mentale processen die aan dat gedrag ten grondslag liggen en van factoren die op dat
gedrag van invloed zijn.
Psychologie: hoe beïnvloeden psychische processen het gedrag?
Sociale psychologie: hoe beïnvloedt de sociale omgeving het gedrag?
Sociologie: hoe beïnvloeden sociale structuren het gedrag?
1.2 Gedrag
Gedrag=Waarneembare activiteiten
Doelstellingen bij communicatie:
● Kennis
● Houding (attitude)
● Gedrag
1.3 Factoren die gedrag beïnvloeden
● Fysieke factoren
- lichamelijke omstandigheden
(pijn,ziekte honger)
● Psychische factor
- persoonlijkheidskenmerken
- zelfbeleving
- intelligentie
- drijfveren
- attitudes
● Sociale factoren
- mensen
primaire groep: ouders, vriend, vriendin kinderen → imitatiemodel
diepgewortelde waarden en overtuigingen worden hier gedeeld
secundaire groep: klasgenoten, collega’s → identificatiemodellen
● Culturele en spirituele factoren
- opvattingen, waarden, normen, cultuur, religie
- subcultuur= een cultuur die verschilt van de dominante cultuur
● Fysische en geografische factoren
- klimaat, orkaan, jaargetijde
1.4 Psychologische visies
, ● Psychoanalyse= Freud (grondlegger) gaat er vanuit dat onbewuste krachten een
sterke invloed hebben. In het dagelijks leven spelen onbewuste (we willen dingen
stuk maken en hebben seksuele driften) driften een belangrijke rol. De eerste zes
jaar ziet hij als bepalend voor het leven. Essentiële veranderingen op latere leeftijd
zijn niet meer mogelijk. Om met anderen te kunnen samenleven moeten mensen
leren hun onbewuste lusten en impulsen te kanaliseren en sublimeren. Bij
sublimeren worden seksuele en agressieve lusten omgezet in sociaal geaccepteerd
gedrag.
● Behaviorisme= Watson (grondlegger) vindt dat de psycholoog waarneembaar gedrag
moet bestuderen. Omgeving bepaalt wie je bent (opvoeding, land, stad)
Behavioristen richten zich niet op innerlijke processen. Die vergelijken ze met een
‘black box’. Zij zijn van mening dat omgevingsfactoren veel meer bepalend zijn voor
gedrag dan erfelijke factoren. Elk gedrag is aan- en af te leren.
● Humanistische Psychologie = Mensen hebben behoeften en willen binnen die
behoeften groeien/zelfontplooiing. Vrij van invloeden van buitenaf.
● Cognitieve psychologie= Mensen kunnen zelf denken en het is niet zo dat we alleen
worden bepaald door genen, opvoeding en behoeften maar we kunnen ook scherp
zijn. Zelf nadenken via een schema van de bepaalde werkelijkheid die voor ons van
belang is: cognitive map.
● Positieve psychologie= Nieuwe stroming die zich richt op het bestuderen en
bevorderen van welzijn en geluk.
H2 Persoonlijkheid
2.1 Persoonlijkheid en persoonlijkheidstheorieën
- Persoonlijkheid=Een verzameling van duurzame (dus blijvende) eigenschappen. Die
eigenschappen bepalen hoe iemand denkt, voelt en zich gedraagt.
- Persoonlijkheidstheorieën= Geven antwoord op de vraag hoe en waarom mensen in
persoonlijkheid en gedrag van elkaar verschillen.
*Gedrag en persoonlijkheid zijn nauw met elkaar verbonden.
De persoonlijkheid van iemand komt tot uiting in zijn of haar gedrag. Uit gedrag leiden we
persoonlijkheidskenmerken af.
Verschil temperament en persoonlijkheid=
- Het temperament bestaat uit aangeboren eigenschappen en gevoelens,
persoonlijkheid bestaat ook uit aangeleerde eigenschappen.
Persoonlijkheidstheorieën:
● Soorten lichaamsbouw: Alleen lichamelijke en erfelijke factoren zijn bepalend voor
iemands karakter. Een inmiddels achterhaalde gedachte…
● Psychoanalyse: Sigmund Freud
,2.2.1 Freuds visie op persoonlijkheid
Persoonlijkheid bestaat uit drie delen
1. Het Id (is)
Het lustprincipe. De mens beschikt vanaf zijn geboorte over een reservoir vol driften of
lusten van seksuele of agressieve aard. Als kind word je beheerst door die driften, maar je
leert door de omgang met je ouders steeds meer controle erover te krijgen.
2. Het Ego (ich)
Het realiteitsprincipe. Door de ouders ontwikkelt zich een
ego. Het ego wordt het centrale, besturende deel van de
persoonlijkheid en houdt het id onder controle en zorgt dat
de driften op een gezonde, acceptabele manier tot uiting
komen.
3. Het Superego (über-ich)
Het superego is te beschouwen als een soort geweten en
bestaat uit de idealen die je voor jezelf hebt (het ideaal-ik).
*Deze drie zijn constant met elkaar in conflict. id(is) paard
op losgeslagen, ego(ich) de ruiter je leert jezelf te
besturen, superego(über-ich): ontwikkelt daarna. je
geweten. je idealen, je normen.
Freuds theorie is samen te vatten in drie stellingen:
1. De mens is een conflict wezen
2. De mens is een driftwezen. Ieder mens wil zijn driften bevredigen (hedonisme). Dat
leidt makkelijk tot botsingen met andere mensen en conflicten met jezelf.
3. De mens is psychisch gedetermineerd.
2.2.2 Het oedipuscomplex
Ontwikkelingsfasen:
Orale fase Je wilt alles in je mond stoppen. Veiligheid en hechting zijn belangrijk.
Anale fase 1.5-3 jaar. Je ontdekt dat je macht over iets hebt. Poepen en plassen wanneer en
waar. Belangrijk dat je uitgedaagd wordt. Leren dingen zelf te doen.
Fallische fase 3-5 jaar. Je leert dat er verschil is tussen jongens en meisjes. Belangrijk voor
identiteitsvorming. Je leert hier contact te leggen. Je leert initiatief nemen. Oedipuscomplex
speelt hier een belangrijke rol.
- Oedipuscomplex:
Het kind ontwikkelt gevoelens van liefde voor de ouder van het andere geslacht en
reageert met vijandigheid op de ouder van hetzelfde geslacht.
Latente fase
Kind heeft de tijd zich te richten op de buitenwereld en op school
Genitale fase
Vanaf ongeveer een jaar of twaalf, biologische rijpheid.
2.2.3 Het onbewuste
Fehlleistung= Freudiaanse vergissing
, Collectief onbewuste= Volgens deze hypothese van Jung is het collectief onbewuste een
soort opslagplaats van latente beelden die de mens als soort heeft geërfd uit zijn verleden.
Scheppingsverhalen, mythes
2.3 Neofreudianen en andere psychoanalytische visies
Neofreudianen (Erikson, Honey) benadrukken het belang van culturele factoren bij de
ontwikkeling van persoonlijkheid. Freud ziet de mens als sterk gedetermineerd door de
eerste zes jeugdjaren. De neofreudianen zijn van mening dat de ontwikkeling het hele leven
kan doorgaan en dat herstel mogelijk is.
2.3.2 Afweermechanismen (Freud)
Afweermechanismen= Onbewuste, automatische reacties
1. Verdringing pijnlijke emoties worden onbewust gemaakt (bij bv mishandeling en
misbruik)
2. Projectie
denken dat iemand anders iets is, wat jij eigenlijk bent.
3. Regressie (terugval)
terugvallen in kinderlijk of afhankelijk gedrag.
4. Reactieformatie
gedrag vertonen dat tegengesteld is aan het gedrag dat hoort bij bepaalde
behoeften.
5. Rationalisatie (wegredeneren)
Aan een gebeurtenis een verklaring geven die mogelijk is maar niet waar.
6. Verplaatsing (bijv. afreageren)
verschuiven van de emotie naar een ander persoon.
7. Vluchtgedrag
8. Sublimatie
sterke impulsen niet onderdrukken, maar kanaliseren naar gedrag dat voor anderen
acceptabel is.
2.4 Trekkentheorie
Persoonlijkheidstrekken in The Big Five:
1 extraversie vs introversie
2 vriendelijkheid vs onvriendelijkheid
3 zorgvuldigheid vs nonchalance
4 emotionele stabiliteit vs neuroticisme
5 openheid voor ervaringen vs conventionaliteit
2.5 Humanistische psychologie
Uitgangspunten humanistische psychologie
- Mensen worden voor een deel bepaald door erfelijkheid en opvoeding, maar zij
bepalen ook zelf wie ze willen zijn
- Mensen hebben fundamentele behoeften die om bevrediging vragen. Wanneer het
lukt om die basisbehoeften te bevredigen, komen andere behoeften naar voren.
Mensen willen zich ontplooien.
•Carl Rogers (1902-1987): de mens streeft naar het positieve, naar zijn ideale zelf