Overheid samenvatting
Hoorcollege 1 – H1.1 t/m 1.5 + H3.1, 3.2 + H8.1 t/m 8.4
H1.1 – Politieke problemen
Mensen worden dagelijks geconfronteerde met diverse problemen, wat is een probleem: een
situatie is een probleem als mensen de situatie als ongewenst beschouwen en denken dat de situatie
moet en kan veranderen. Problemen kennen twee aspecten: de feitelijke werkelijkheid (objectief
aspect) en de werkelijkheid zoals die wordt ervaren (subjectief aspect, of te wel percepties).
Percepties zijn belangrijk in de politiek, omdat deze uiteindelijk het gedrag van mensen sturen.
Politiek: een situatie waarbij de overheid betrokken is of zou moeten zijn. De rol van de overheid
staat centraal, echter, eisen van burgers en organisaties die niet resulteren in overheidsbeleid
worden ook als politiek aangemerkt.
Politieke problemen zijn interessant omdat de politiek zich bezighoudt met oplossen, voorkomen en
verminderen van problemen. Politiek probleem: een als ongewenst en veranderbaar beschouwde
situatie, waarbij de overheid betrokken is of zou moeten zijn. Soms lossen mensen zelf problemen
op, maar vaak vinden ze dat de overheid er iets aan moet doen. Er is ook niet altijd overeenstemming
over wat een politiek probleem is, deze onenigheid heeft drie oorzaken:
1. Mensen hanteren verschillende normen om de werkelijkheid te beoordelen
2. Mensen ervaren de objectieve werkelijkheid verschillend (hun oordeel is subjectief)
3. Mensen zijn het niet eens over welke problemen tot de politiek behoren, sommige mensen
willen meer optreden van de overheid terwijl andere dit juist minder willen
H1.2 – Politiek en de overheid
Politiek is een situatie waarbij de overheid betrokken is of zou moeten zijn. De overheid speelt een
belangrijke rol in de politiek: ze is de grootste werkgever in Nederland, de overheid bemoeit zich met
diverse aspecten in ons dagelijks leven en dient vaak als een oplossing voor problemen van burgers.
Waarom?: De overheid is als enige bevoegd om wetten en regels te maken. Zowel de wetgevende en
rechtsprekende bevoegdheid van de overheid als haar geweldsmonopolie wordt als legitiem ervaren.
Politiek is een containerbegrip: het heeft meerder definities.
Politiek = een situatie waarbij de overheid betrokken is of zou moeten zijn (van Deth en Vis). Met
de focus op de overheid.
Politiek = het overheidsbeleid, alsmede de totstandkoming en effecten ervan (Hoogerwerf).
Probleem: te veel nadruk op het feitelijk overheidsbeleid.
Politiek = elke mengeling van conflict en samenwerking (Laver).
Politiek = wie krijgt wat, wanneer en hoe? (Lasswell). Gaat over de verdeling van geld.
Politiek = het vormen en verdelen van macht (Lasswell en Kaplan).
Politiek = de gezaghebbende toedeling van waarden voor een samenleving (Easton). Gaat over
de verdeling van waarden.
Politiek = het oplossen van collectieve-actieproblemen (Taylor).
H1.3 – Politiek en het verdelingsvraagstuk
1
,Volgens sommige politicologen gaat het in de politiek over het verdelingsvraagstuk: in politiek
worden besluiten genomen over de vraag hoe de beschikbare middelen verdeeld moeten worden.
Deze besluiten zijn politieke afwegingen omdat de beschikbare middelen schaars zijn, dus meer voor
de één betekent minder voor de ander. Het verdelingsvraagstuk beperkt zich niet alleen tot
financiën, rechten en plichten worden ook verdeeld.
Easton maakt aan de hand van zijn definitie van politiek (= de gezaghebbende toedeling van waarden
voor een samenleving) een onderscheid in waarden. Waarden zijn principes die mensen belangrijk
vinden (VB: eerlijkheid). Normen zijn gedragsregels die daaruit voortvloeien (VB: niet liegen tegen je
partner). De onderscheid die Easton maakt is tussen materiële waarden, zoals voedsel en
huisvesting, en immateriële waarden, zoals vrijheid van meningsuiting en een gevoel van veiligheid
op straat.
De gezaghebbende toedeling van waarden verwijst naar bindende (= de toedeling van waarden
wordt dwingend opgelegd, deze worden geaccepteerd door burgers als zij deze toedeling als legitiem
en rechtvaardig beschouwen) en legitiem (= het is het heersers recht, te regeren) erkende regels
voor een samenleving.
Waar haalt de staat het recht vandaan om legitiem geweldsmonopolie te bezitten? Enkele politiek
(contract)filosofen en hun mensbeeld:
Rousseau (18e eeuw): Onderdrukking van mensen zorgt ervoor dat mensen gericht zijn op eigen
belang. Mensen kunnen beter met elkaar samenleven als ze een gezamenlijk belang nastreven.
Ze moeten daarvoor vrijheid opgeven. Die komt vervolgens in uitdrukking in een algemene wil
van de samenleving.
Hobbes (17e eeuw): burgers hebber er belang bij om alle macht bij één soeverein onder te
brengen.
Deze contractfilosofen gaan er van uit dat alle mensen in vrijheid en gelijkheid zijn geboren. Vrijheid
zou de eerste voorwaarde zijn voor een rechtvaardige en gelukkige samenleving. Burgers sluiten een
sociaal contract waarin ze tot afspraken komen om in natuurlijke vrijheid en gelijkheid te kunnen
leven.
H1.4 – Politiek en collectieve-actieproblemen
Volgens andere politicologen staan collectieve-actie problemen centraal in de politiek: in zo’n
probleem conflicteert het eigenbelang van elk individu in een bepaalde mate met het eigen belang
van ieder ander individu. In dit belangenconflict zal elk individu zijn eigenbelang nastreven. Het
collectieve resultaat van deze individuele keuzen is echter een situatie die ieders eigenbelang te kort
doet. Individuele rationaliteit botst met collectieve rationaliteit: als de individuen hadden
samengewerkt waren ze beter af geweest (= tragedy of the commons).
Publieke goederen: ook wel collectieve goederen genoemd, worden gekenmerkt door
ondeelbaarheid (= de hoeveelheid van een goed vermindert niet as iemand het consumeert) en niet-
uitsluitbaarheid (= niemand kan worden uitgesloten van het consumeren van het goed als het goed
eenmaal tot stand is gekomen). VB: dijken.
Free-riders: mensen die mee profiteren aan het publieke goed, zonder bij te dragen. Individuele
rationaliteit heeft collectieve rationaliteit opgeleverd: waarom zou ik een treinkaartje kopen als die
trein toch wel rijdt? Als iedereen zo redeneert, is er binnen de kortste keren geen geld meer om de
het openbaar vervoer te bekostigen.
2
,Aan de hand van de definitie over politiek (= het oplossen van collectieve-actieproblemen) van
Taylor, zijn er drie manieren om collectieve-actieproblemen op te lossen:
1. Overheidsingrijpen: de overheid zou burgers, desnoods met geweld, kunnen dwingen samen te
werken (= command-and-control).
2. De verleiding om ‘’free-riden’’ te verkleinen: de overheid wordt ingeschakeld om de verleiding
door middel van economische prikkels (= belastingmaatregelen en boetes) te verkleinen. VB: om
ervoor te zorgen dat automobilisten het milieu minder vervuilen, verhoogt de overheid
bijvoorbeeld de benzineaccijnzen.
3. Moraal: burgers kunnen om morele redenen vrijwillig samenwerken. (VB: sommige treinreizigers
voelen zich moreel verplicht om een kaartje te kopen, zij beschouwen zwartrijden als een vorm
van diefstal of asociaal gedrag).
H1.5 – Enkele kenmerken van politiek
Burgers willen dat de overheid politieke problemen oplost. In sommige gevallen gaat het om
collectieve-actieproblemen. Problemen oplossen kost vaak geld en burger (en politici) hebben vaak
diverse verschillen van mening. Daardoor ontstaan conflicten.
H3.1 – Staat en overheid
Een land bestaat uit een bepaald grondgebied met een aantal mensen, een staat (= een organisatie
die binnen een bepaald grondgebied het legitieme geweldsmonopolie bezit) is meer dan een land.
Een staat kent een leiding met een eigen leger, politie en douane. Een staat heeft interne (= het
staatsgezag vormt het hoogste gezag binnen een staat) en externe (=het staatsgezag is niet
ondergeschikt aan het gezag van andere staten) soevereiniteit. De overheid is de algemeen erkende
leiding van de staat en wordt gevormd door de regering en het parlement.
Gezag = burgers ervaren de leiding van de staat (= de overheid) als legitiem.
Weber definieert een staat als: een organisatie die met succes aanspraak maakt op het monopolie
van de legitieme aanwending van fysiek geweld voor en namens de maatschappij (of te wel, zie
eerste definitie ‘’staat’’).
Voordeel definitie: de nadruk ligt op het gezag van de staat, geweld van andere organisaties
wordt immers niet als legitiem ervaren.
Nadeel definitie: de eenzijdige nadruk op geweld om wetten te handhaven
H3.2 – Nationale staat, rechtstaat en verzorgingsstaat
Nederland is een nationale staat, een rechtsstaat en een verzorgingsstaat.
Nationale staat = samenvoeging van de begrippen staat en natie. Het begrip natie verwijst naar een
historisch gegroeide gemeenschap van mensen met een identiteit gevormd door
gemeenschappelijke afstammeling, taal en cultuur. Soms bevat een staat enkele naties (VB: België,
Zwitserland) of soms andersom (VB: de Koerden in Turkije en Irak).
In het historische proces van statenvorming is het nationalisme (= het streven naar het samenvallen
van staat en natie (Gellner). Essentieel is het geloof dat de natie als afzonderlijke culturele eenheid
bestaat (Labrie)) onmisbaar geweest.
Rechtsstaat = Vier grondbeginselen:
3
, 1. Beginsel van grondrechten = Niet alleen de bevolking maar ook de overheid is gebonden aan
regels. Burgers hebben recht op vrijheid van meningsuiting en recht op leven, zo kan een
meerderheid onmogelijk bij wet besluiten een groep lastige medeburgers te doden.
Klassieke grondrechten
Overheid is passief, beperken de macht van de overheid en je kunt deze grondrechten
afdwingen bij de rechter.
Sociale grondrechten
Overheid is actief, schending van sociale grondrechten kan niet afgedwongen worden bij de
rechter
2. Het soevereiniteits- en democratiebeginsel = De rechtsprekende macht is formeel onafhankelijk
van de uitvoerende en wetgevende macht: bij een conflict tussen burger en staat beslist een
onafhankelijke rechter.
3. Het legaliteitsbeginsel = Burgers die wetten overtreden moeten door rechters veroordeeld
worden
4. Het beginsel van de trias politica = er dient een bepaalde vorm van machtenscheiding plaats te
vinden.
Verzorgingsstaat = dit is een rechtsstaat waarbij de overheid streeft naar een verbetering van
welvaart en welzijn van burgers. De scheiding tussen overheid en samenleving is daardoor vager: in
de grondwet zijn ‘verzorgende’ overheidstaken opgenomen (bevordering werkgelegenheid,
milieubescherming, zorg voor onderwijs). Het socialezekerheidsstelsel zorgt voor een
minimumbestaansniveau (VB: bijstand) voor burgers. In een verzorgingsstaat heeft de overheid de
volgende functies:
Stabilisatie = handhaving van orde en veiligheid
Coördinatie = beleidsafstemming tussen ministeries
Stimulatie = omscholingsprojecten voor werklozen. Dit betekent dat werklozen de tijd en
mogelijkheid krijgen aangeboden om hun opleiding en vaardigheden te verbeteren.
Allocatie = (her)verdeling van inkomens. Dit betekent dat mensen met topinkomens relatief
zwaar worden belast, waarna een deel van deze belastinginkomsten worden herverdeeld onder
mensen met lage inkomens (VB: huursubsidie). Mensen zonder inkomen krijgen een uitkering.
Dutch disease (begin jaren 80): het begrotingstekort van de overheid steeg, de bedrijfswinsten
daalden en de werkloosheid onder werknemers nam toe.
Dutch miracle (richting eindjaren 90): de Nederlandse economie en werkgelegenheid groeide hard.
Dit kwam, volgens economen, door de relatie tussen cultuur en economie. Bij werknemers en gevers
groeide het idee dat zij samen moesten werken om de economische toestand te verbeteren:
werknemers wilden arbeidstijdverkorting om meer mensen aan het werk te krijgen, werkgevers
wilden loonmatiging om meer winst te kunnen maken. Ook hielden bedrijven toen meer geld over
om te investeren.
Poldermodel = de economische politiek van uitgavenbeheersing en loonmatiging die mogelijk wordt
gemaakt door een consensuscultuur (= via compromissen tot overeenstemming (consensus) komen,
een cultuur van vertrouwen en samenwerking).
H8.1 – Macht en invloed gedefinieerd
Wat is macht? Bij het definiëren van macht spelen grofweg vier discussies een rol:
4