Filosofie samenvatting Ethiek
Eva van Oord, klas 6
Dilemma: alle mogelijkheden waar je tussen kunt kiezen kleven nadelen aan
Morele dillema’s: wat is de juiste keuze? Wat is een goed leven? Normen en waarden zijn
van sterk belang hierbij.
Waarden: gewenste gedragskwaliteiten, ze geven richting aan je handelen.
Aan waarden hecht je; je wilt ze waarmaken of verwezenlijken
Normen: gedragsregels die voorschrijven hoe je in bepaalde situaties zou moeten handelen.
Aan normen houd je je (of niet); je volgt ze en verwacht dat anderen ze ook volgen
Doen waar je zin in hebt heeft vaak negatieve gevolgen. We kijken altijd op naar iemand die
handelt zoals wij vinden dat je zou moeten handelen, diegen deugt.
Deugd: een goede karaktereigenschap die blijkt uit de manier waarop we ons gedragen.
Normen en waarden worden vanaf jongs af aan meegegeven. Bij de opvoeding, sociale
omgeving, school, vrienden, tijd en cultuur. Deze normen worden grotendeels gewoontes,
op den duur worden ze automatisch. Morele handelingen zijn in hoge mate
voorgeprogrammeerd door invloeden die je tot nu toe hebt ondergaan.
Door met bepaalde normen en waarden van een groep vertrouwd te zijn, ben je lid van die
groep.
Moraal: een stelsel van normen die binnen een bepaalde groep feitelijk gelden.
Ethiek: ze beschrijft feitelijke normenstelsels, bestudeert en verheldert de normen,
waarden, begrippen, mensopvattingen die in deze stelsels een rol spelen en beoordeelt in
hoeverre zo’n gegeven normenstelsel te rechtvaardigen valt.
Ethici proberen criteria (een maatstaf) te ontwikkelen, die je bij de beoordeling van normen
kunt hanteren.
Fernando Savater
De enige plicht die we in het leven hebben is om geen imbeciel te zijn, iemand die een stok
nodig heeft om op te steunen. Een geestelijke stok, want een imbeciel is kreupel van geest.
Het goede leven onderscheidt Savater in 5 categorieën:
1. Mensen die niets willen, alles is om het even. Het zijn de verveelden onder ons
2. Mensen die alles tegelijk willen en niet kunnen kiezen. Het zijn de besluiteloze.
3. Mensen die weten wat ze willen en niet de moeite doen om erachter te komen, ze
volgen de meute. Het zijn volgelingen, conformisten.
4. Mensen die weten wat ze willen en waarom, maar het niet doen. Het zijn de
halfslachtige of de slappelingen, die almaar uitstellen en zo steeds iets anders doen
dan wat ze eigenlijk willen
5. Mensen die vastberaden zijn en met alle geweld iets willen, maar een verkeerde kijk
op de wereld hebben. De koppige die steeds het verkeerde doen omdat ze dat voor
het goede houden.
, Ethische posities - Je ethische positie zit verscholen in het antwoord dat je, (on)bewust, geeft
op de vraag: ‘Wat is goed?’ Zij bestaat uit een aantal uitgangspunten, een manier van
denken en een maatstaaf die je hanteert op het moment dat je handelingen goedkeurt of
afwijst. De bekendste ethische posities met een korte beschrijving:
1. Deugdethicus. Hij onderzoekt de voorwaarden voor het goede leven en denkt na
over levenskunst. Belangrijkste voorwaarde goed leven: ontwikkelen van goede
eigenschappen.
2. Egoïst. Gaat ervan uit dat alleen het eigenbelang telt. Je kunt als overtuigde egoïst
best iets voor een ander doen, op voorwaarde dat je er uiteindelijk zelf voordeel van
hebt.
3. Hedonist. Alleen die handelingen goed die hem genot of plezier verschaffen. Denkt
ook aan genot op de lange termijn: het kan verstandig zijn om gematigd te leven,
omdat toegeven aan je verslaving je een slechte gezondheid en dus geen genot meer
bezorgt.
4. Altruïst. Tegendeel van de egoïst. Hij stelt niet zichzelf, maar juist andere op de
eerste plaats.
5. Utilist. Rekenaar: beoordeelt handelingen aan de hand van de vraag hoeveel geluk of
voordeel de handeling oplevert voor hoeveel mensen. De handeling die het meeste
voordeel oplevert voor zoveel mogelijk mensen is de beste.
6. Intuïtionist. Ervan overtuigd dat elk mens een besef van goed en kwaad in zich heeft.
Je handelt goed zolang je trouw blijft aan dat innerlijke besef (intuïtie). Zo kan je wel
eens fouten maken, maar dat verandert niks aan het principe.
7. Gelovige. Volgt het geheel van wetten en regels die het Heilige Schrift hem
voorschrijft.
8. Universalist. Er zijn rechten en plichten waaraan eenieder zich moet houden. Je bent
ook universalist als je vindt dat een ander die in dezelfde situatie verkeert als jij, ook
zo zou moeten kunnen handelen als jij doet. ‘Stel dat iedereen dit zou doen, wat
dan?’ Als dat tot een onmogelijke situatie leidt, moet je van deze handeling afzien.
9. Relativist. Niemand kan over andermans handelingen oordelen. Je oordeel is altijd
gekleurd door de waarden en normen die je van huis uit hebt meegekregen.
10. Legalist. Vindt zijn ultieme houvast in het geldende recht. Goed is datgene wat de
wet toestaat. Fout zijn die handelingen waarmee je de wet overtreedt.
11. Existentialist. Geen enkele norm valt absoluut te rechtvaardigen. Absoluut vrij in
alles wat je doet en dus absoluut verantwoordelijk. De enige rechtvaardiging die je
kunt aanvoeren is dat jij ervoor kiest om zo te handelen, elke verwijzing naar iets
buiten jezelf is slechts een slap excuus.
12. Pragmatist (opportunist). Een handeling is goed als het een bepaald doel dient.
Criterium voor een goede handeling: ‘Werkt het?’, ‘Wat levert het op?’, ‘Heeft het
effect?’
13. Nihilist. Gelooft in god noch gebod. Denken over goed en kwaad is volstrekt zinloos.
We zijn dieren en blijven dieren, instincten zullen altijd de doorslag geven. Je kunt de
moraal net zo goed afschaffen, want die leidt toch nergens toe.
Ethische vooronderstelling: een aanname die zo algemeen en vanzelfsprekend is, dat bijna
niemand eraan twijfelt.