Hoofdstuk 8 arbeidsrecht
Arbeidsrecht werk, loon, ontslag, vakbonden, werkgevers, cao’s, stakingen
§1
1874: kinderwetje van Van Houten = kinderarbeid verboden
§1.1
Sociaal recht arbeidsrecht, medezeggenschapsrecht en sociaalzekerheidsrecht
Rechtsbronnen van het arbeidsrecht:
- Internationale regelingen en verdragen
- De Grondwet
- Andere wetten in formele zin BW
- Wetten in materiële zin, bijvoorbeeld: ontslagregeling
- Rechtspraak
- Collectieve en individuele arbeidsovereenkomsten
- Gebruik en gewoonte
In volgorde van belangrijkheid:
1- Internationale normen
2- Grondwet, wetten in formele en wetten in materiële zin
3- Collectieve arbeidsovereenkomsten
4- Individuele arbeidsovereenkomsten
5- Gebruik en gewoonte
Gunstigheidsbeginsel = als de lagere norm gunstiger is dan de hogere, gaat de lagere
meestal toch boven de hogere
§1.2
Verschillende soorten dwingendheid:
- Dwingend recht = als wettelijke regels van het arbeidsrecht van aard dwingend zijn,
mogen de partijen die betrokken zijn, niet afwijken
Afwijking is nietig verklaard
- Driekwart dwingend recht = alleen bij cao van de wettelijke norm kan worden
afgeweken
- Vijfachtste dwingend recht = mag zowel bij cao als op basis van schriftelijke
overeenstemming met de ondernemingsraad op personeelsvertegenwoordiging van
de wet worden afgewezen
- Semi dwingend recht = de wet bepaalt dat partijen slechts bij schriftelijke afspraak
van de wettelijke norm mogen afwijken
Schriftelijke afspraak individuele arbeidsovereenkomst cao
- Regelend recht (aanvullend recht) = normen die slechts gelden als partijen niet iets
anders zijn overeengekomen, afwijking is steeds mogelijk
§2
Overeenkomsten die betrekking hebben op het verrichten van arbeid:
- Overeenkomst tot aanneming van werk (art. 7:750 – 769 BW) = er wordt arbeid
verricht waarbij een werk van stoffelijke aard tot stand komt, waarvoor een prijs wordt
betaald.
Geen sprake van gezagsverhouding (geen ondergeschiktheid)
Voorbeeld: Ruiter BV plaatst aan de voorzijde van de woning van de heer
Sjoerd Barkeling voor € 6.300,00 een kunststof dakkapel van 5,50 meter
breed met drie vaste ramen en twee openslaande ramen
, - Overeenkomst van opdracht (art. 7:400 – 413 BW) = geen werkzaamheden verricht
waarbij het gaat om het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard (dus
geen stoffelijk resultaat), het gaat om dienstverlening voor een bepaalde prijs
Overeenkomst met beoefenaren van vrije beroepen advocaten, fotografen,
accountants, makelaars etc)
Geen gezagsverhouding (geen ondergeschikheid)
Voorbeeld: Wim maakt voor € 3.000,00 excl. btw per jaar een jaarrekening en
doet de aangiftes btw
- Arbeidsovereenkomst (art. 7:610 – 693 BW) = verrichten van arbeid staat centraal
Voorbeeld: Werkt voor € 3.700,00 bruto per maand als dakkapelbouwer voor
Ruiter BV
Kenmerken: arbeid verrichten, persoonlijk, in dienst van (gezagsverhouding),
tegen loon, gedurende zekere tijd
Voorbeeld: een bedrijf heeft een facilitair medewerker in dienst (arbeidsovereenkomst), huurt
een schilder in om de muren wit te maken (overeenkomst van aanneming van werk) en voor
conflicten hebben ze een advocaat ter beschikking (overeenkomst van opdracht).
Is het conflict opgelost? De advocaat krijgt zijn geld en de relatie houdt op. Zijn de muren
geschilderd? Zelfde verhaal.
§2.2
Arbeidsovereenkomst = de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt
in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te
verrichten
Ontslagbescherming, minimumloon, aantal vakantiedagen, rechten vanuit de
socialezekerheidswetgeving etc.
Kenmerken individuele arbeidsovereenkomst:
1- Er moet arbeid verricht worden
2- Gedurende een zekere tijd
3- Tegen loon
4- In dienst van de andere partij
Sprake van ondergeschiktheid van de werknemer (gezagsverhouding)
Niet vereist dat werkgever steeds aanwijzingen geeft, maar moet die
aanwijzingen wel kunnen geven
5- En deze arbeid moet persoonlijk worden verricht (zelf doen)
Arbeidsovereenkomst vormvrij = de wet eist geen geschrift voor de totstandkoming ervan
Flexibele contracten oproepcontract, min-max contract etc.
Ter versterking van de positie van flexibele werknemers heeft de wetgever een tweetal
rechtsverminderingen geïntroduceerd ten aanzien van:
1- De aard van de arbeidsrelatie (art. 7:610a BW)
Arbeidsrelatie wordt vermoed een arbeidsovereenkomst te zijn als een
persoon drie opeenvolgende maanden wekelijks minstens 20 uur per maand
tegen betaling heeft gewerkt
2- Omvang van arbeidsovereenkomst (art. 7:610b BW)
Wordt in enige maand vermoed gelijk te zijn aan de gemiddelde omvang van
de arbeid per maand in de drie voorafgaande maanden
Discriminatieverbod (art. 7:646 t/m 649 BW) = het verbod op discriminatie op het werk