Sanctierecht tentamen 2016-2017, eerste kans
1. Casus Justin
Op 11 januari 2017 slaat de zwaar verslaafde Justin in een vlaag van verstandverbijstering
zijn moeder dood omdat zij hem geen geld wil geven. Hij gebruikt daarbij de hamer waarmee
hij op dat moment een klusje voor zijn moeder doet. Justin wordt dezelfde dag aangehouden
en in verzekering gesteld. Hij wordt vervolgd wegens moord, subsidiair doodslag.
Justin is niet alleen zwaar verslaafd maar ook verstandelijk beperkt, zo blijkt uit het rapport
van de deskundigen. Hij heeft een IQ van 70. De psychiater die hem heeft onderzocht, acht
hem (sterk) verminderd toerekeningsvatbaar; de psycholoog is van oordeel dat het feit Justin
in het geheel niet kan worden toegerekend en dat Justin ook geen opzet heeft gehad op de
dood van zijn moeder. Daarvoor was hun relatie te goed. De advocaat vraagt het oordeel
van nog een tweede psychiater en die sluit zich bij het oordeel van de psycholoog aan.
De zaak komt op 4 april 2017 voor. De advocaat bepleit vrijspraak wegens het ontbreken van
(voorwaardelijk) opzet op de dood van de moeder en verwijst naar het rapport van de
psycholoog en van de tweede psychiater. De Officier van Justitie vordert een
gevangenisstraf van 3 jaar en oplegging van TBS met dwangverpleging.
Vraag 1 (4 pt)
Heeft het pleidooi van de advocaat kans van slagen? Leg gemotiveerd uit.
Antwoord:
Nee, zolang er sprake is van gericht handelen, is er opzet; daarvan was in casu sprake want
Justin sloeg gericht met een hamer op het hoofd van zijn moeder; dat is een geschikte
handeling om iemand te doden (2 pt). Pas als elk inzicht in de reikwijdte van de gedraging en
de mogelijke gevolgen daarvan ontbreekt, komt het opzet te vervallen (vaste rechtspraak
HR) (2 pt).
2 (vervolg casus Justin)
Behalve TBS met dwangverpleging en drie jaar gevangenisstraf onvoorwaardelijk vordert de
OvJ ook de maatregel van langdurig toezicht (38z Sr, zie tekst artikel onder de vraag). ‘De
Wet Langdurig Toezicht, die deze maatregel regelt, is immers al op 25 november 2016 wet
geworden en zal op 1 januari 2018 in werking treden. Tegen de tijd dat de rechter zich zal
buigen over de tenuitvoerlegging van het toezicht is de wet dus van kracht,’ stelt de OvJ. De
advocaat respondeert:
(a) dat dit een idiote en met de wet strijdige redenering van de OvJ is,
(b) maar dat, áls het OM al geen vertrouwen zou hebben in de goede afloop van de TBS, wel
op een andere manier in strafrechtelijk toezicht kan worden voorzien, want het OM kan
straks de verlenging van de VI-termijn vorderen op basis van het toekomstig artikel 15c lid 3
Sr (zie tekst artikel onder de vraag),
(c) omdat dit nieuwe lid 3 – dat bij diezelfde wet is gewijzigd, en ook op 1 januari 2018 in
werking treedt – het mogelijk zal maken om de VI-termijn van de gevangenisstraf die is
opgelegd aan Justin telkens met twee jaar te verlengen.
Vraag 2 (6 pt)
Heeft de advocaat gelijk? Ga in op verschillende onderdelen (a, b en c) van zijn betoog.
Antwoord:
a. de maatregel langdurig toezicht kan niet worden opgelegd omdat die maatregel niet
bestond ten tijde van het delict (art. 1-1 Sr) (2 pt);
NB geen sprake van schending van artikel 1-2 Sr want er is geen verandering van
wetgeving, immers is de wet nog helemaal niet gewijzigd op het moment van
berechting. Het gaat er hier om dat een sanctie zou worden opgelegd die nog
, helemaal niet bestaat! (het noemen van artikel 1-2 Sr heb ik (deze keer) niet fout
gerekend).
b. Artikel 15c lid 3 is van kracht op het moment dat de straf van Justin 2/3 deel (= 2 jaar)
heeft
geduurd. De advocaat betoogt nu dat art 15c-3 Sr directe werking heeft en dat is juist (2 pt).
Door de wijziging van artikel 15c lid 3 wordt de sanctie zelf immers niet gewijzigd.
c. Maar, in dit geval, gaat na 2/3 van de straf de TBS in en is er daarna geen proeftijd VI
meer om te kunnen verlengen en dus biedt dit nieuwe artikel 15c lid 3 geen ‘uitkomst’, in die
zin dat de mogelijkheid van verlenging van de proeftijd nog extra mogelijkheid biedt om
toezicht op de veroordeelde te houden, namelijk gedurende de verlengde proeftijd. De relatie
met de tenuitvoerlegging van de TBS in aansluiting op de gevangenisstraf hebben de
meesten over het hoofd gezien.
NB: het volledige antwoord bij c moest zijn: De straf van 3 jaar moet immers worden
berekend vanaf de inverzekeringstelling (art. 27 Sr) en die is op 12 januari 2017
aangevangen (gegeven). Als na 2/3 van de gevangenisstraf (15-2 Sr), dus na 2 jaar,
de TBS begint door overbrenging naar een tbs-kliniek (42 PM en 38f-2 Sr) dan volgt
geen VI en loopt de straf dus door naast de tbs. Na afloop van de eerste termijn van
de TBS is er geen VI over waarvan de proeftijd kan worden verlengd, want de TBS
duurt vanzelf al twee jaar, 38d Sr (2 pt.) Dit antwoord heeft echter niemand gegeven.
NB2: In deze vraag is verwezen naar de termijn in artikel 15c lid 3 en werd dus met
de ‘VI-termijn’ gedoeld de proeftijd van de VI ‘zoals bedoeld in artikel 15c lid 3 Sr’ en
niet op de duur van de tijd waarover VI werd verleend. Voor deze strikte lezing van de
vraag (die niet erg voor de hand lag, omdat naar 15c lid 3 werd verwezen) is toch een
punt toegekend.
Art. 38z luidt per 1 januari 2018 voor zover van belang:
1. Ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van
personen of goederen kan de rechter, ambtshalve of op vordering van het openbaar
ministerie, een verdachte een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of
vrijheidsbeperking opleggen indien die verdachte bij die rechterlijke uitspraak:
a. ter beschikking wordt gesteld als bedoeld in de artikelen 37a of 37b;
b. wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf, of een gevangenisstraf waarvan een gedeelte
niet zal worden ten uitvoer gelegd, wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar
veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en
waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of
meer is gesteld;
c. wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf, of een gevangenisstraf waarvan een gedeelte
niet zal worden ten uitvoer gelegd, wegens een misdrijf als omschreven in de artikelen 240b,
248c, 248d, 248e, 250, 273f, 317, eerste lid. (…).
Art. 15c lid 3 luidt per 1 januari 2018 voor zover van belang:
3. Op vordering van het openbaar ministerie kan de rechter eenmaal de proeftijd met ten
hoogste twee jaren verlengen. Indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de
veroordeelde, bedoeld in artikel 38z, eerste lid, aanhef en onder b en c, wederom een
misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van
het lichaam van een of meer personen of indien dit ter voorkoming van ernstig belastend
gedrag jegens slachtoffers of getuigen noodzakelijk is, kan de rechter, op vordering van het
openbaar ministerie, de proeftijd telkens met ten hoogste twee jaren verlengen. (…)
3. Stel dat Justin wordt veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf onvoorwaardelijk en TBS
met dwangverpleging. Omdat geen hoger beroep wordt ingesteld gaat het vonnis veertien
dagen na de uitspraak (die op 18 april 2017 plaatsvond) in kracht van gewijsde. In de