Volledige uitwerking werkcolleges Rechtsbescherming tegen de overheid 2021 Tilburg
Universiteit
Inhoud
Welkom en introductie RTO Edpuzzle....................................................................................................2
Werkcollege 1 – Edpuzzle.......................................................................................................................4
Werkcollege 2 – Edpuzzle.....................................................................................................................28
Werkcollege 3 – Edpuzzle.....................................................................................................................42
Werkcollege 4 – Edpuzzle.....................................................................................................................50
Werkcollege 5 – Edpuzzle.....................................................................................................................67
Werkcollege 6 – Edpuzzle.....................................................................................................................91
Werkcollege 7 – Edpuzzle...................................................................................................................114
1
, Welkom en introductie RTO Edpuzzle
Zes hoorcolleges, 7 werkcolleges en 7 Q and A sessies tijdens dit vak. Bijzonder aan dit vak
is dat het vorig jaar voor het eerst liep. Daarvoor bestond wel RTO, maar was meer
bestuursprocesrecht. We hebben het hele vak herzien en dat vak draaien we nu voor het
tweede jaar. De vorige editie van dit vak was bijzonder, omdat de eerste twee weken college
op campus en daarna volledig online. Dat heeft consequenties voor hoe we dat dit jaar
aanpakken. Vorig jaar hadden we twee hoorcolleges op Campus en die twee hoorcolleges
zullen we beschikbaar stellen. De hoorcolleges die daar op volgde hebben geluidsopname
met Powerpoints. Dat was de meest praktische oplossing, maar niet spannend. Dit jaar gaan
we die hoorcollege vanaf week 3 opnieuw opnemen voor die vier hoorcolleges hebben we
een college beschikbaar voor 20 studenten (helaas, kon dat daar niet meer).
De werkcolleges werkt andersom vanaf week 4 via Edpuzzle vorig jaar, het pakte goed uit
die werkcolleges zijn nog steeds actueel vanaf week 4 werkcolleges die vorig jaar zijn
opgenomen. Die eerste drie weken hebben we niet gedaan en zijn nu vers en opnieuw. Wat
compleet nieuw is dat we Q and A sessies gaan houden. Zorg dat we daar met relevante
docenten zitten en vragen kunnen stellen over de stof. Dat over de opbouw.
Dan een ander praktisch punt waar studenten benieuwd naar zijn en dat is het tentamen. Ik
heb op Canvas gezet door alle onzekerheid moeten we de beslissing uitschuiven maar we
zijn er mee bezig. Je kunt er van uit gaan dat het tentamen zal bestaan uit open vraag en
waarschijnlijk een tentamen 4 essay vragen laten schrijven binnen drie uur, open boek
tentamen. Of we dit gaat doen is nog een vraag. Je moest essay elementen schrijven waar
je beperkt de ruimte voor had. Per vraag onderdeel had je een blokje waarin je dat
vraagonderdeel moest beantwoorden. Daar komen we op terug, maar formeel moesten we
nog een beslissing nemen.
Dan deze tool Edpuzzle. Vorig semester hebben vakken met Edpuzzle gewerkt. Je zit een
filmpje te kijken, maar ik kan vragen toevoegen. Als ik een vraag stel stopt de beeld en komt
er een vraag aan bod. Voorbeeld ik kan een meerkeuze vraag stellen. In de tijd dat ik dit
filmpje aan het opnemen ben heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de Avondklok niet
meer kan blijven bestaan. Mijn vraag aan jullie is wat is de primaire reden dat de rechter die
uitspraak heeft gedaan.
Vraag:
De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft op 16 februari
2021 uitgesproken dat de avondklok per direct moet worden stopgezet
(ECLI:NL:RBDHA:2021:1100). Wat was voor de rechter de primaire reden
voor deze uitspraak?
De Staat heeft een noodwet gebruikt voor de avondklok, maar onvoldoende
aannemelijk gemaakt dat er ook daadwerkelijk sprake is van een noodsituatie.
Daardoor ontbreekt de juiste wettelijke grondslag.
Heel goed! Er is volgens de rechter geen sprake van 'superspoed', en dat is
kennelijk wel nodig voor de activering van de Wbbbg.
De Staat overdrijft de risico’s van het Coronavirus, en het virus is in werkelijkheid
veel minder gevaarlijk dan de Staat doet voorkomen.
2
, Hier zegt de rechter niets over!
De avondklok is een te zwaar middel. De Staat had moeten onderzoeken of er
lichtere middelen gebruikt konden worden om de zorg te ontlasten en het virus
terug te dringen.
Hier zegt de rechter wel iets over, maar pas nadat de rechter al heeft geoordeeld
dat de juiste wettelijke grondslag ontbreekt. De rechter zegt 'ten overvloede' iets
over de proportionaliteit en subsidiariteit van de maatregel omdat dat mogelijk
van belang kan zijn 'bij een eventueel vervolgtraject' (r.o. 4.10).
De avondklok is een beperking van het recht op bewegingsvrijheid uit artikel 2
EVRM, en dat artikel is absoluut en kan dus niet beperkt worden.
Helaas, hier gaat de rechter niet zozeer op in.
Eerste antwoord is juist!.
Nu komt er een open vraag de uitspraak en de redenen waarom de avondklok niet kan
blijven bestaan volgens de voorzieningenrechter. Wat vinden jullie daarvan van de juridische
onderbouwing van die uitspraak?
Wat vinden jullie van deze uitspraak van de voorzieningenrechter en de
juridische onderbouwing daarvan? Vervult de rechter haar taak hier op
correcte wijze?
Mocht dit een tentamenvraag zijn (en dat kan, soms moet je een eigen onderbouwde mening
geven), dan telt niet zozeer het antwoord (ik vind de uitspraak goed/slecht) maar de
juridische onderbouwing van het antwoord.
Vragen die je jezelf zou kunnen stellen om een eigen onderbouwde mening te vormen, en
die in je antwoord terug kunnen komen, zijn bijvoorbeeld:
- Moet er in het kader van de Wbbbg echt sprake zijn van 'superspoed' zoals een
dijkdoorbraak om de wet te kunnen activeren?
- Is in de huidige omstandigheden sprake van superspoed?
- Moeten we in een pandemie zoals de huidige wel zo strikt vasthouden aan die eis van een
deugdelijke wettelijke grondslag (legaliteit)?
- Gaat de rechter hier niet haar boekje te buiten door eigenhandig een door het parlement
aanvaarde maatregel buiten werking te stellen?
Andere invalshoeken zijn natuurlijk ook mogelijk, maar misschien biedt dit wat inspiratie!
3
,Werkcollege 1 – Edpuzzle
Dit werkcollege staat de rol van de recht en de positie met name van de bestuursrechter
centraal. In ons stelsel van RTO. De rechter is de primaire aanspreekpunt op het moment
dat de burger een conflict heeft met de overheid. Je ziet dat de rol van de rechter in dat
stelsel van rechtsbescherming verandert. De positie is bijzonder, maar verandert de hele tijd.
Het is een iets staatsrechtelijke week dan de komende weken, daarna gaan we iets meer in
op het bestuursrecht. De rechtspositie is iets meer staatsrecht. Dus dit zal misschien jullie
wat meer denken als vakken inleiding constitutioneel recht. Ik wil dit werkcollege op een
aparte manier aanpakken. Ik ga vraag 1 tot en met 3 en vraag 5 behandelen. Dus vraag 4
sla ik over. Die vragen 1 tot en met 3 en 5 zijn makkelijke theoretische vragen, maar bij vraag
4 wil ik extra lang stilstaan, omdat het de centrale vraag is van deze week. Om te voorkomen
dat jullie begrippen door elkaar halen en onderwerpen verwarren wil ik langer stil staan bij
beantwoording van vraag 4 en wil ik met jullie een tijdlijn maken van landbouwvliegers tot
aan de dag van vandaag. En eigenlijk met jullie samen invullen wat er op die tijdlijn is
gebeurd. Straks zal ik daar meer uitleg over geven.
In principe is dat bedoelt om te zorgen dat jullie een degelijk volgend overzicht krijgen over
de rol en de toetsing die de rechter aanbrengt. Ik wil jullie daarom vragen als we zometeen 1
tot en met 3 en 5 behandeld hebben neem een pauze vooral en dan rustig voor vraag 4 gaat
zitten. Dat is de enige manier dat je het aan eind van het college begrijpt. Verder is het
handig dat je de AG van Widdershoven wel hebt gelezen. Ik kan jullie van alles vertellen,
maar wordt nooit zo gedetailleerd in zo een relatief korte tijd. Zorg dat je er je voordeel mee
doet.
Vraag 1
Van 1848 tot 1983 bepaalde de Grondwet: ‘De wetten zijn onschendbaar’. Volgens de
toelichting moest deze bepaling aldus worden verstaan dat zij elke toetsing door de
rechter van de formele wet, aan welke hogere regeling dan ook, uitsloot. Sinds de
grondwetswijziging van 1983 luidt het in artikel 120 Grondwet neergelegde
toetsingsverbod: ‘De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van
wetten’. Deze nieuwe formulering van het toetsingsverbod heeft de vraag opgeworpen
of de rechter de wet wèl mag toetsen aan andere dan grondwettelijke normen, vooral
aan fundamentele rechtsbeginselen.
a. In welk arrest is deze vraag aan de orde geweest?
b. Leg uit welk antwoord de Hoge Raad op deze vraag heeft gegeven en noem
argumenten waarom de HR tot dit antwoord is gekomen.
We gaan het eerst hebben over vraag 1. Dat gaat over het toetsingsverbod dat kennen we
uit art. 120 GW, maar art. 120 GW is in zijn huidige formulering relatief nieuw. Hiervoor
hadden we een ander toetsingsverbod en luidde de wetten zijn onschendbaar en daar is
geen woord Spaans bij. Dat betekent niets meer en minder dat men niet aan wetten kan
komen wetten in formele zin, de rechter mocht op dat moment niets zeggen over de kwaliteit
wetten in formele zin, die waren namelijk onschendbaar. Dus de vraag mag de recther
toetsen aan de GW en mag de rechter toetsen aan de fundamentele rechtsbeginselen en
mag de rechter de wet in formele zin toetsen aan het Statuur van Koninkrijk der
Nederlanden? Die vraag speelde niet, want het toetsingsverbod zei wetten zijn
onschendbaar. Dat werd anders toen de huidige art 120 GW in werking trad. De rechter
treed niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten. Als je dat art. nu heel
letterlijk zou nemen dan zou je zeggen de rechter mag wetten in formele zin niet toetsen aan
4
,de grondwet aan de grondwettigheid. Maar is dat zo? Die vraag is aan de orde geweest in
een zaak. De eerste vraag in welk arrest is dat aan de orde geweest?
Dit is een klassieke. Ik kan me niet voorstellen als iemand het niet weet. Welk arrest was hier
aan de orde en schrijf uit wat er in deze zaak aan de hand was, want het ging om studenten.
En welke zaak het is.
In welke zaak was de vraag aan de orde of de rechter wetten in formele zin
mocht toetsen aan het Statuut en aan ongeschreven rechtsbeginselen? Noteer
ook kort wat er in die zaak aan de hand was.
Antwoord: Het gaat hier om het Harmonisatiewetarrest. Voor uitleg over de gebeurtenissen
in deze zaak, kijk snel verder!
Het ging uiteraard om de harmonisatiewet arrest. Het ging om een
bezuinigingsmaatregel van de overheid. Die maatregel hield in dat de duur van de
studievereniging werd verkort. Een aantal studenten zou in eens geen recht meer
hebben over stufi, terwijl ze daar wel rekening mee hadden gehouden. Een andere
regeling was dat het college geld in een keer omhoog ging.
Deze zaak werd aangespannen door studenten fakkel en beriep zich op het
rechtzekerheidsbeginsel. Die zei de harmonisatie wet is onrechtmatig, want in strijd met
rechtszekerheidsbeginsel, want studenten worden geconfronteerd met wijzigingen waar
ze geen rekening mee hadden gehouden. Toen was de vraag die studenten fakkel
beriep zich op het zekerheidsbeginsel om die wet in formele zin de Harmonisatiewet
onrechtmatig te verklaren. De vraag was of dat kon in het licht van art. 120 GW. Vraag 1
b stelt dan de vraag wat is de antwoord van de HR op de vraag en wat zijn de
argumenten van de HR. Dit arrest is niet verpicht, dus je hoeft niet alles te kennen, maar
we vragen wel wat het antwoord was en welke argumenten de HR gaf.
Mag de rechter wetten in formele zin toetsen aan het Statuut en aan
ongeschreven fundamentele rechtsbeginselen, en welke argumenten geeft de
Hoge Raad om het antwoord op die vraag te onderbouwen?
Artikel 120 Grondwet staat, volgens de Hoge Raad, óók in de weg aan toetsing van de wet
in formele zin aan ongeschreven fundamentele rechtsbeginselen (en het Statuut). De HR
geeft hiervoor twee argumenten (r.o. 3.5):
1. Bij de Grondwetsherziening hebben noch de regering, noch het parlement te kennen
gegeven een andere betekenis toe te kennen aan artikel 120 Grondwet dan aan de oude
onschendbaarheidsbepaling.
2. Een ruim toetsingsverbod (dus inclusief een verbod op toetsing aan fundamentele
rechtsbeginselen) is wezenlijk voor de traditionele plaats van de rechterlijke macht in ons
staatsbestel.
Heel kort gezegd zei de HR ar. 120 GW verbiedt het de rechter ook om grondwetten te
toetsen aan het statuut van Koninkrijk ter Nederlanden en aan ongeschreven
rechtsbeginselen. Dit noem je een ruim toetsingsverbod en dat ziet niet alleen maar op
toetsing aan de GW, maar is ruim dus ziet ook op toetsingen aan rechtsbeginselen en
het statuut. Dus ondanks dat het niet letterlijk in art. 123 GW staat mag de rechter niet
toetsen aan de ongeschreven rechtsbeginselen en aan het statuut.
Wat zijn dan die argumenten? Maar die argumenten staan in 3.5. De HR geeft twee
argumenten. Dat toen de GW werd gewijzigd en art. 123 GW in GW kwam en toen nog
van de zijde van de regering en de zijde van het parlement is betoogd dat aan art. 120
GW een andere uitleg zou moeten geven dan aan de andere bepaling. Dus die uitleg
van art. 123 GW is niet gewijzigd ondanks die formulering wel is gewijzigd. Dat en het
tweede argument is dat een ruime toetsingsverbod inclusief het verbod op toetsing aan
5
,fundamentele rechtsbeginsel dat ruime toetsingsverbod wezenlijk is voor de traditionele
plaats van de rechterlijke macht van ons staatsbestel.
Dit is een machtenscheidingen argument. De rechter zegt hier dep laats van de rechter
is om de wet uit te leggen en in concrete gevallen de wet uit te leggen, maar niet om te
zeggen deze wet kan niet door de beugel deze wet i onrechtmatig of in strijd met GW
statuut of ongeschreven rechtsbeginsel. Dat is gewoon niet de plaats van de rechter. Je
ziet hier dus een klassieke opvatting van de HR over de rol van de rechter en de plaats
van de rechter in de trias politica.
Eigenlijk een bonusvraag want we hebben het hier al een keer over gehad, maar je kan
er anders over denken. De rechter zegt onze taak is niet om wetten te toetsen niet onze
positie in trias politica, maar er zijn wel argumenten te geven waarom dat een beetje
achterhaal is. Die argumenten worden genoemd in arrest van de HR. Voor zover je dat
nog niet hebt gezien probeer in te denken wat je hier tegen in kan brengen, waarom zou
de rechter wel moeten toetsen aan ongeschreven rechtsbeginselen of aan een statuur,
daarom is het vandaag de dag niet helemaal logisch waarom dat toetsingsverbod zo
ruim is. Probeer eens een argument te formuleren.
De HR zegt dus in het Harmonisatiewetarrest dat het de rechter niet is
toegestaan om wetten in formele zin te toetsen aan de Grondwet, het Statuut en
aan fundamentele rechtsbeginselen. Dat doet de HR o.a. met een beroep op 'de
traditionele plaats van de rechter' in het staatsbestel.
Noem ten minste 1 reden waarom deze opvatting van de Hoge Raad vandaag de
dag wat achterhaald is.
Je kunt hier verschillende kanten op, maar ik bespreek 3 argumenten.
1. De studenten die de stof van Inleiding constitutioneel recht nog vers in het geheugen
hebben, zullen hier (hopelijk) direct verwijzen naar artikel 94 Grondwet. Als een wet in
formele zin in strijd is met een (een ieder verbindende) verdragsbepaling, dan moet de
rechter die wet buiten toepassing laten. Toetsing aan verdragen mag dus wel! Waarom zou
de rechter wetten in formele zin wél mogen toetsen aan verdragen, maar niet aan
(bijvoorbeeld) fundamentele rechtsbeginselen? Dat is op zijn minst inconsistent.
2. De rechter mag algemeen verbindende voorschriften (avv's) die niet ook wet in formele
zin zijn, wél toetsen aan de Grondwet, het Statuut en ongeschreven fundamentele
rechtsbeginselen (HR Landbouwvliegers, zie verderop in dit college). Waarom zou de
rechter wetten in formele zin niet mogen toetsen, maar bijvoorbeeld gemeentelijke
verordeningen wel? Gemeentelijke verordeningen zijn immers ook democratisch tot stand
gekomen, dus het argument dat de rechter van democratische producten (wetten in formele
zin) moet afblijven, gaat dan eigenlijk al niet meer op.
3. Op grond van de zgn. 'contra-legemjurisprudentie' kan de toepassing van een wet in
formele zin in sommige gevallen zodanig in strijd komen met een fundamenteel
rechtsbeginsel, dat die toepassing achterwege moet blijven. Het is gek dat de rechter een
wet in formele zin zelf niet mag toetsen, maar de toepassing ervan wel.
De HR zegt in dat zelfde harmonisatie wet begint de rechter nou juist tegen een
toetsingsverbod. Dat doet die namelijk in r.o. 3.4 en de HR geeft drie argumenten waarom de
rechter wel zou mogen toetsen aan ongeschreven rechtsbeginselen en het statuut. Het
eerste argument is dat de toetsing in wet formele zin wel mogelijk is op grond van art. 94 Gw.
Het is gek dat de rechter de wet in formele zin wel zou mogen toetsen aan verdragen dat de
rechter wel zou mogen dit is in strijd met een verdrag maar niet zou mogen zeggen deze wet
is niet in strijd met een ongeschreven rechtsbeginsel dat is inherent onlogisch. Dus dat is
een argument.
6
, Het tweede argument is dat de HR zegt een toetsing aan avv niet zijnde wetten in formele
zin aan fundamentele rechtsbeginselen is wel mogelijk dat is de Landbouwvliegersarrest avv
voorschriften die niet wetten in formele zin zijn mogen wel getoetst worden aan
rechtsbeginselen. Waarom zouden wetten in formele zin niet worden getoetst.
En het derde argument is wat ingewikkelder. Het gaat om de contra lega jurisprudentie. Er is
een bepaalde jurisprudentie lijn waarin de rechter heeft gezegd dat soms de toepassing van
een wet zodanig in strijd is met fundamentele rechtsbeginselen dat de toepassing van een
wet achterwegen moet blijven. Ze zeggen eigenlijk de wet opzich mag blijven bestaan, maar
in dit concrete geval is de toepassing van de wet in strijd met een rechtsbeginsel en
onrechtmatig en dat zou je kunnen zeggen als je de toepassing van een wet wel zou mogen
toepassen waarom zou je die wet zelf niet mogen toetsen aan ongeschreven
rechtsbeginselen waarom zou je dan niet zelf dan niet mogen toetsen. Dat is het derde
argument. Zoals gezegd kennelijk vond de HR de bedoeling van de GW wetgever en eigen
positie in de trias politica doorslaggeven en belangrijk.
Vraag 2
Gelet op het belang van onafhankelijke bestuursrechtspraak in een democratische
rechtsstaat mag men verwachten dat de organisatie van de bestuursrechtspraak een
stevige verankering kent in de Grondwet.
Dat over de rol van de rechter in het staatsbestel de trias politica. Daar gaat vraag 2 nog een
beetje op door. We gaan inzoomen op de bestuursrechtspraak, we hebben drie soorten
rechtspraak, civiel, strafrecht en bestuursrechtspraak. De vraag is hoe die
bestuursrechtspraak is geregeld in de GW dat is vraag 2a. De vraag aan jullie is in hoeverre
wordt het bestuursrechtspraak in de GW genoemd?
a. Hoe is de organisatie van bestuursrechtspraak in de Grondwet geregeld?
Neem de Grondwet eens door, en dan met name hoofdstuk 6. In hoeverre komt
het begrip 'bestuursrechtspraak' in de Grondwet voor?
Het begrip 'bestuursrechtspraak' komt überhaupt niet voor in de Grondwet. Maar hoe is de
bestuursrechtspraak dan geregeld?
Dat behandel ik hierna!
Hopelijk was jullie zoektocht niet te lang, want als je bent gaan zoeken is die zoektocht
vergeefs. Het woord bestuursrechtspraak komt niet voor in de GW. Dan is wel de vraag zegt
de GW helemaal niets dat is ook niet waar. De vraag aan jullie is:
Welk Grondwetsartikel regelt de bestuursrechtspraak?
Artikel 113 lid 1 Grondwet
Artikel 113 lid 2 Grondwet
7
, Artikel 112 lid 2 Grondwet
Artikel 112 lid 1 Grondwet
Antwoord:
Artikel 113 lid 1 Grondwet
Dit artikel gaat over strafrechtspraak.
Artikel 113 lid 2 Grondwet
Dit artikel gaat over tuchtrechtspraak.
Artikel 112 lid 2 Grondwet
Heel goed, dit artikel behandelt de 'restcategorie' bestuursrechtspraak.
Artikel 112 lid 1 Grondwet
Dit artikel gaat over civiele rechtspraak.
Dat grondwetsartikel moet art. 112 lid 2 GW zijn. Hij leest de verschillende artikelen
voor. Er is kennelijk een rechtscategorie en staat in art. 112 lid 2 GW. Hij leest deze
voor. Bestuursrechtspraak zijn typisch van die geschillen die niet uit burgerlijke
rechtsbetrekking zijn ontstaan. Dat soort geschillen kan opgedragen worden aan de
rechterlijke macht of niet gerechten die tot de rechterlijke macht behoren. In art. 116 lid
1 GW staat wat onder de rechterlijke macht behoort, ook al is dat vaag. Art. 116 leest hij
voor. Kennelijk mag de formele wetgever bepalen welke gerechten behoren tot de
rechterlijke macht. Vervolgens kan de wetgever zeggen bestuursrechtspraak geef ik aan
die gerechten die behoren tot art. 116 GW en zijn aangewezen tot de rechterlijke macht,
of we kunnen zeggen we dragen de berechting van bestuursrechtelijke beslechtingen op
aan andere gerechten. En verder zie je en dat is een puzzle dan zie je dat de GW zwijgt
over de bestuursrechtspraak. Uiteindelijk is het aan de wetgever om te bepalen wie over
de bestuursrechtspraak gaat.
De enige wat de GW wel zegt is art. 73 lid 3 GW leest hij voor. Dus kennelijk kan de
wetgever zeggen aan de RvS of afdeling daarvan wordt berechting van
bestuursrechtelijke geschillen opgedragen. Dat is ook gebeurd in de wet op de raad van
state en heeft de formele wetgever de afdeling bestuursrechter van de raad van state
gewezen als een van de hoogste bestuursrechter in NL. Verder zie je dat de GW zwijgt
en door te interpreteren en zoeken er achter komen wie de bestuursrechters zijn in NL.
Aan de ontwikkeling van het stelsel van bestuursrechtspraak ligt een tot het canon
van het Nederlandse staats- en bestuursrecht behorende discussie tussen Loeff en
8