Hoofdstuk 1, Jagers en boeren
1.1 de agrarische revolutie
Het leven van jagers en verzamelaars begon rond 140.000 v.c toen de eerste mens (homo
sapiens) in Afrika kwam. Pas later ging die mens ook naar Azië en Europa aan het eind van
de laatste ijstijd. De mensen waren nomaden en verbleven ergens in tijdelijke kampen totdat
de grond was uitgeput. Homosapiens maakte al gespecialiseerde wapens en
grotschilderingen, maar geen schrift dus prehistorie.
Tussen 9000-6000 v.c begon de landbouwsamenleving in het gebied van “de vruchtbare
halvemaan”. Tussen Eufraat en Tigris. Daarna ook in Noord-Afrika en Europa. Na de ijstijd
viel er veel regen en werd het gebied daar vruchtbaar (klimaatverandering) Ook door
droogte en uitputting werden mensen gedwongen om gewassen te verbouwen. Dit was een
sedentair bestaan, de manier van leven veranderde zo heftig dat we van een agrarische
revolutie spreken. Gevolgen:
- bevolkingsgroei
- ontwikkeling veeteelt
- nieuwe technieken en gereedschappen werden ontwikkeld=nieuwe steentijd
neolithicum.
Leven werd vaak wel ongezonder, minder veelzijdig en meer ziekte in de bevolking. Ook
ontstond er sociale ongelijkheid en een hiërarchie.
1.2 het ontstaan van steden
De eerste steden kwamen rond 3300 in soemerië. Door overstromingen en slib ontstond
vruchtbare grond. Er kwam een irrigatie beleid voor de droge zomers. Dorpen groeiden uit
tot steden en er kwam een stedelijke gemeenschap. Er was minder aandacht voor voedsel
en meer voor specialisatie. Kooplieden waren welvarend en er kwamen lagen in de
samenleving.De leider was de koning met behulp van ambtenaren. De koning zorgt voor
handhaving + bescherming + irrigatie. Ambtenaren stelden wetten voor hem op, gingen de
belasting innen en deden zijn administratie. Na Soemerië kwamen er in Egypte ook steden.
Die afstandelijk ontwikkelde. In 3300 v.c kwam het eerste schrift voor de administratie en
voor priesters want tempelcomplexen werden groot. Er ontstonden symbolen en klanken als
schrift. Later werd dit het spijkerschrift (einde prehistorie). Nog later kwamen er hiërogliefen
in Egypte. Slechts de top van de ladder kon lezen.
1.3 machtige rijken in het Midden-Oosten
Het egyptische rijk was de eerste staat ter wereld. (gebied met centraal bestuur). Alles was
onder leiding van de farao, ook het rechtssysteem. Farao was een zoon zonnegod Re. De
overheid had een geweldsmonopolie. De ambtenaren zorgden ervoor dat een deel van
ieders oogst naar de farao ging waarmee hij zijn werknemers weer betaalde en tempels liet
bouwen. Het gevaar was dat ambtenaren te veel status zouden krijgen. Rond mesopotamië
ontstonden er ook rijken, maar die waren moeilijke te verdelen door de overgang in woeste
grond.
De godsdienst was polytheïstisch (meer goden). Er werd geloofd in leven na de dood.
Farao’s werden na hun dood eeuwig goddelijk, pyramides brachten ze dichter bij de hemel
omdat ze zo groot waren. De farao was dus ook voor de kosmische orde, dit liet hij doen
,door priesters. Hij was super machtig, handelaren hadden ook geen macht meer omdat alle
handelsexpidities in zijn naam werden gedaan.
Egypte Mesopotamië
Farao=god Farao is verkozen door god
goed/slecht hiernamaals (stijl leven) stoffige onderwereld na dood (somber) ook
geen grote bouwwerken voor dood.
Hoofdstuk 2, De klassieke oudheid
2.1 de griekse democratie
De besluitvorming in Athene ging via volksvertegenwoordigingen. Er was een directe
democratie (niet via parlement) voor volwasse vrije mannen. Dit kon omdat het griekse rijk
uit kleine stadstaatjes bestond. (polis). Stemmers hadden het Atheense burgerrecht, arm/rijk
maakte niet uit. Voor de democratie was er een aristocratie waarbij de adel aan de macht
was. Iemand die tijdelijk alle macht naar zich toe trok was een tiran. Om dit te voorkomen
was er een raad van 500 die per maand veranderde met elke dag een nieuwe voorzitter. +
ostracisme (verbannen) van degene met de meeste macht volgens schervengericht.
Griekse filosofie kwam ook in deze tijd opgang. Ze hadden vragen over de natuur (verklaren
verschijnselen + atomen) dit was moeilijk aantoonbaar (speculatief) er was vooral
wiskundige vooruitgang. Ook ging het over het goede en het ware, een belangrijke filosoof is
socrates “Ik weet niets, behalve dat ik niets weet”. Hij werd ter dood veroordeeld door zijn
kritiek op goden en de democratie. En als laatste ging het over de politiek, hoe bestuur je
een polis? Kan je niet beter de beste mensen (aristocraten) kiezen. Plato was voor
onpartijdige die alles overwegen Aristoteles vond dat je een monarchie, aristocratie en
democratie moest samenvoegen, hij zocht bewijs was meer speculatief.
2.2 Hellenisme
Alexander de Grote uit Macedonië veroverde een enorm rijk, vader had Griekenland al
ingenomen die was verzwakt door interne strijd. Het succes van Alexander kwam door:
- goede persoonlijke eigenschappen (militair inzicht). Ook was hij onvoorspelbaar, dit
dwingt loyaliteit af want je weet maar nooit wanneer hij je gunst af neemt.
- Hij had een doelbewust streven voor gemengde elite (massahuwelijk)
- Hij paste zich aan aan de gewoontes per land (dit bevorderd goodwill).
Na zijn dood ontstonden er diadochenrijken omdat hij geen opvolger had. Deze bleven
bestaan tot de overname van de Romeinen. Er was grieks bestuur en de cultuur werd in de
rijken overgedragen. Dit is het hellenisme. (Theaters en Gymnasia in steden + griekse
literatuur en mythen). Er was in deze tijd geen democratie meer, maar een oligarchie. Wel
eigen stadsbestuur, geen autonome steden. Het hellenisme was vooral voor de bovenlaag
van de samenleving.
2.3 De romeinse republiek
De behoefte aan veiligheid, macht en roem zorgde voor veel veroveringen zorgde voor
ongepland rijk. Hiervoor waren soldaten nodig. Er werd belasting geheven en er kwam geld.
, In de bloei van Athene was Rome nog onbelangrijk, maar rond 3000 v.c hele middellandse
zeegebied en 2000 v.c op z’n grootst.
Door diplomatie (sluiten bondgenootschappen) en oorlogvoering (wanneer diplomatie niet
lukte) veel verovering + aanleg wegen voor soldaten. Na het bezetten waren romeinen
redelijk tegen burgers zo behielden ze hun imperium. Het romeinse rijk werd geleid door
magistraten, hoge burgers speelde een belangrijke rol in de wetgeving (republiek). Het
senaat was het bestuur waaruit elk jaar twee leden als consul werden verkozen. De dragers
van de hoogste burgerlijke en militaire macht. Het gewone volk had inspraak door de 10
volkstribunen (onderzochten of besluiten voldeden aan de wet). De hoog regerende klasse
waren de patriciërs en de lage de plebejers. Hiertussen kwam een strijd en in 367 v.c
iedereen gelijk. Bestuur van nobiles en optimaten. Maar door patronage was er nog steeds
veel meer macht voor de patriciërs.
2.4 het romeinse keizerrijk
Omdat soldaten eerder geneigd waren om naar hun legeraanvoerder te luisteren dan naar
het bestuur kregen deze aanvoerders veel macht. Zo ook Julius Caesar, hij werd dictator.
Omdat hij het senaat wou afzetten werd hij vermoord 44 v.c. Zijn achterneef Augustus nam
het over en werd 27. v.c de eerste romeinse keizer. Hij had soms een goede efficiënte
aanpak maar kon ook meedogenloos zijn. Het positieve hieraan was de pax Romana. Soms
grensoorlog of strijd keizerschap maar vooral rust. Doordat het senaat bleef bestaan legde
elite zich neer bij het keizerschap. Er was veel verspreiding van de romeinse cultuur (vooral
bij germanen, wel op eigen manier). Hun leefwijze was beïnvloed door de grieken, maar er
waren ook verschillen. Door overeenkomst spreken we van klassieke cultuur.
2.5 Joden en christenen
Vanaf 1000 v.c waren en joden is Israël en delen van Palestina. Het jodendom is
monotheïstisch en ze vonden zichzelf het uitverkoren volk. Geen strijd met romeinen doordat
ze hun geloof niet probeerde op te dringen bij anderen. Jeruzalem was het religieuze
centrum, maar dit werd vernietigd door de romeinen. De verschillen waren dat ze 1 god,
religieuze boeken en religieuze regels hadden. Er was het geloof in een joodse koning “de
messias” Toen jezus kwam in het jaar 0 probeerde hij later de inhoud van het geloof te
veranderen, met minder strenge regels. Er ontstond weerstand tegen jezus, mensen vonden
dat hij niet de messias was en hij werd gekruisigd door de romeinen namens de joden.
Sommige mensen geloofden wel dat jezus de messias was, deze mensen gingen later bij
het christendom horen. DIt geloof groeide snel en was goed georganiseerd. In concilies
besproken ze bepaalde kwesties over het geloof om de eenheid te bewaren. Er kwam toch
een verdeling: arianisme-> god is mens, maar de concilie van nicea besloot dat god een
drie-eenheid of trinitas was. De mensen die stierven omdat ze de romeinse goden niet
aanbaden werden martelaars genoemd.
Maar uiteindelijk kon keizer constantijn niet meer om ze heen en stopte in 313 de vervolging
en werden kerken gebouwd. Hij liet zich dopen op zijn sterfbed en zijn opvolger Theodorius
maakte het christendom tot staatsgodsdienst.
2.6 Het einde van het romeinse rijk
Vanaf 285 was het Romeinse rijk al opgesplitst in in oost en west (Constantinopel christelijke
hoofdstad oost).In het oosten waren mensen orthodox en geloofde ze dat jezus een mens
was, in 1054 erkende ze de macht van de paus niet meer, dit is het oosters schisma. Het
oosterse rijk was sterk en probeerde het oude rijk terug te krijgen, faalde en moesten delen