Samenvatting Ontwikkelingsstoornissen
Hoorcollege 1: Introductie + H1, H2, H3 en H5
Wat is normaal?
Als je je afvraagt welk gedrag normaal is, zijn er 3 factoren waar je naar moet kijken:
• Leeftijd – Belangrijk criterium voor in hoeverre gedrag normaal is. Bijv. de angst dat er
een krokodil zich onder je bed verstopt, is normaal bij een kleuter maar niet bij een
tiener.
• Cultuur en sociale context – Bepaald gedrag wordt in de ene cultuur geaccepteerd,
waar dit gedrag in de andere als afwijkend wordt beschouwd.
• Tijdsgeest – Bijv. wat er momenteel in de DSM staat, is erg tijdgebonden.
Prevalentie ontwikkelingsstoornissen
• 50% van de mensen heeft op enig moment in het leven last van mentale problemen.
• 15-20% van de mensen heeft een ontwikkelingsstoornis.
o Waarvan 10% ernstig, 10% mild.
Abnormaliteit definiëren
Abnormaliteit refereert naar afwijking van het gemiddelde. Wanneer wijkt een kind af van de
ontwikkelingsnorm?
• Vertraging van de ontwikkeling / achterstand
• Regressie of verslechtering
• Extreem hoge / lage frequentie van bepaald gedrag
• Extreem hoge / lage intensiteit van bepaald gedrag
• Gedragsproblemen blijven over tijd bestaan
• Gedrag dat niet past bij de situatie
• Abrupte veranderingen in gedrag
• Verschillende gedragsproblemen bij elkaar
• Gedrag is kwalitatief anders dan normaal
Normen die belangrijk zijn in het definiëren van (ab)normaliteit:
• Cultuur / etniciteit
• Geslacht
o Jongens: Over het algemeen meer externaliserende stoornissen.
o Meisjes: Over het algemeen meer internaliserende stoornissen.
• Leeftijd
• Sociale factoren (bijv. gezinspatronen)
• Veranderingen in leefstijl
o Invloed van sociale media speelt hier een rol
• Perspectief van volwassenen
o Wat ouders en professionals (ab)normaal vinden, (over)bezorgdheid van
ouders.
Ontwikkelingsstoornissen
Ontwikkelingspsychopathologie is de studie van ontwikkelingsprocessen die bijdragen aan of
beschermen tegen psychopathologie. Waarom is dit interessant?
• Etiologie en pathofysiologie zijn nog steeds onbekend.
, • Therapeutische interventies zijn maar deels effectief, vooral gericht op
symptoombestrijding en brengen vaak geen genezing. Er bestaat een scala aan
behandelingen voor kinderen tegenwoordig, maar vele daarvan zijn duur, intrusive en
niet empirisch ondersteund.
Algemene ontwikkelingskaders
De 5 contexten / modellen die hierna worden besproken, worden meegenomen in ecologische
modellen van bijv. Bronfenbrenner (links) en Sameroff (rechts). Beide modellen zijn
multidisciplinair en houden rekening met individuele en sociale risicofactoren op alle niveaus
van het chronosysteem (levensloop).
Ook wordt er onderscheid gemaakt tussen:
• Proximale factoren – factoren dichtbij de kern.
• Distale factoren – factoren verder van de kern af.
1. Medisch model
• Psychopathologie wordt gezien als het gevolg van organische disfunctie.
Stoornissen zijn het resultaat van specifieke biologische oorzaken in het
individu.
• Problemen zijn individueel.
• Psychopathologie is te classificeren met een diagnose via bijv. de ICD-10 en
DSM.
• Classificerende en eenduidige insteek.
2. Gedragsmodel
• Psychopathologisch gedrag is geobserveerd, aangeleerd gedrag en komt alleen
tot stand in interactie met de omgeving.
• Empirisch en experimenteel paradigma.
• Leerprincipes:
o Klassieke conditionering (Watson)
o Operante conditionering (Skinner)
▪ Reinforcement (positief en negatief) – bekrachtiging van gedrag.
▪ Extinctie – uitdoving, beloning verwijderen.
▪ Straf
▪ Generalisatie, discriminatie, shaping.
o Imitatie – leren door observatie
o Sociaal leren (Bandura) – toevoeging van cognitieve processen.
• Gedrag als resultaat van deze leerprincipes.
, • Overmaat of tekort in frequentie en intensiteit.
3. Cognitieve modellen
• Piaget
o Vaststaande volgorde van fases / stadia.
o Schema
o Assimilatie / accommodatie
▪ Refereert naar hoe de ontwikkeling zich telkens vertakt en
verfijnt (zie afbeelding rechtsonder).
4. Psychoanalytische modellen
• Klassieke psychoanalyse (Freud)
o Structureel model (Id, Ego, Superego)
o Psychoseksuele stadia (fixaties, regressie)
o Kritiek voor:
▪ Complexiteit van de theorie
▪ Gebaseerd op klinische observaties, niet objectieve data.
▪ Aannames zijn moeilijk te toetsen.
• Egopsychologie (Erikson) met 8 fasen.
• Object relatie theorie (Bowlby en Mahler)
o Hechtingstheorie Bowlby
o Hechting Ainsworth
▪ Vormen van hechting onderscheidden (veilig, onveilig,
vermijdend, gedesorganiseerd)
▪ Emotionele reactiviteit en regulatie (door je verzorger) is
cruciaal voor een (non-)adaptieve ontwikkeling.
5. Familie systemen modellen
• Nadruk op het gezin als een ontwikkelend systeem; ‘Het dynamisch geheel is
groter dan de som der delen.’
• Structurele gezinssysteemtheorie (Minuchin)
o Elk gezin bestaat uit subsystemen: ouder-kind, broer-zus,
huwelijksrelatie.
• Psychopathologie is gelokaliseerd in het relatiepatroon van gezinsleden, de
gezinsstructuur (rigide vs. grenzeloos) en / of triangulatie of verstrengeling van
het kind in het subsysteem van de ouderrelatie.
• 4 grote pathologische patronen (in HC10 uitgelegd)