Inhoudsopgave
Thema 1 Angst (Boek H6, artikel en Youlearn)................................................................................................ 1
Thema 2 Trauma en stressor gerelateerde stoornissen (H7 boek en youlearn)................................................9
Thema 3 Stemmingsstoornissen en eenzaamheid (boek H8, artikel en youlearn)..........................................14
Thema 4 Gedragsstoornis en verslaving (boek H9, artikel, Youlearn)............................................................20
Thema 5 ADHD (boek H10, Youlearn)........................................................................................................... 26
Thema 6 Communicatie en leerstoornissen (boek H11, artikel, youlearn).....................................................32
Thema 7 Autismespectrumstoornis (boek h13, artikel en youlearn)..............................................................37
Thema 8 Eetstoornissen (boek H14, youlearn)..............................................................................................43
Thema 1 Angst (Boek H6, artikel en Youlearn)
Introductie
,Internaliserende stoornis: gaat over emotionele moeilijkheden omtrent zichzelf. DSM maakt
wel een onderscheid in verschillende stoornissen, het is de vraag of dit terecht is omdat 1) er
dezelfde risicofactoren zijn, 2) er hoge comorbiditeit is, en 3) bepaalde omgevingsfactoren
kunnen zorgen voor de ontwikkeling van een patroon van symptomen.
Triparite model angst: er kan een onderscheid gemaakt worden in anxitey (toekomstgerichte
emotie en perceptie van gebrek aan controle), fear (reactie op bereiding) en worry
(toekomstgerichte cognitie over negatieve uitkomsten).
- Emotionele reactie: angst- en vreesgevoelens
- Gedragsreactie: weglopen, ogen dichtdoen, vermijding, situatie ondergaan met
huilen of irritatie, agressie of bevriezen
- Cognitieve reactie: ervaren van constant vervelende gedachten, piekeren en
automatische negatieve gedachten
- Fysieke reactie: hartkloppingen, zweten, beven, oppervlakkig ademhalen, buikpijn en
spierspanning
Normale angst: angst is een adaptieve functie die hoort bij de normale ontwikkeling, het
verdient klinische aandacht wanneer de angst aanhoudend is, intens, en het normale
functioneren gaat verstoren en/of niet passend is bij de ontwikkeling
- Angst is normaal tijdens de ontwikkeling
o 6-9 maand angst voor vreemden
o 2 jaar angst voor monsters
o 4 jaar angst voor het donker
o Oudere kinderen angst voor falen
- Meisjes hebben meer angst, duidelijk verschil bij oudere kinderen
- Intensiteit van hoeveelheid angst neemt af met de leeftijd, ouders onderschatten
vaak de angst. Met name bij oudere kinderen die emoties verbergen
- Zorgen gaan maken komt rondom 7 jaar en wordt meer complex
Empirische benadering: heeft verschillende subcategorieën binnen internaliserende
stoornissen die angst gerelateerd zijn. Er is een angst en depressief syndroom die
samengaan
DSM-benadering: diagnostisering via de DSM met wel/geen stoornis, kind kan meerdere
stoornissen hebben
- Angststoornissen komen na gedragsstoornissen het meeste voor bij kinderen
o Meeste: specifieke fobie, sociale angststoornis en GAS. Agorafobie en een
paniekstoornis komen minder vaak voor
- Meeste stoornissen vanaf kinderleeftijd tot adolescentie
- Meer meisjes
- 2.5 – 12%
- Uiting van angst kan verschillend zijn over culturen
Specifieke stoornissen
, De DSM heeft verschillende stoornissen waarbij voor alle (angst)stoornissen geldt dat er
verstoring is van het dagelijks functioneren en er een negatieve invloed is op routine,
academisch- en sociaal functioneren.
- Fobie: angst/zorgen die buiten vrijwillige controle liggen en zorgen voor vermijding
o Angst naar een specifiek object of situatie met een angstreactie bij
blootstelling, vermijding en buitenproportionele angst voor 6+ maand
o Bij een kind kan de angst geuit worden door huilen, bevriezen, driftbuien of
kleven
o 10%, meer meisjes en ontstaan in vroege tot midden kindertijd
- Sociale angststoornis: angst bij sociale contacten, angst om zich in een beschamende
manier te gedragen of te presteren in sociale situaties
o Kind moet angst hebben naar peers (niet alleen volwassenen)
o Vaak vermijding waardoor sociale relaties minder kwalitatief zijn en er
eenzaamheid kan ontstaan
o Er is zelfbewustzijn nodig wat ontstaat rondom 4-5 jaar, maar zorgen over
eigen prestatie en bewustzijn dat anderen evalueren pas rond 8 jaar. De
stoornis hangt dus samen met de socio-cognitieve ontwikkeling van het kind.
o Midden kindertijd wordt er meer van het kind verwacht qua prestaties, zijn de
ouders minder betrokken en worden sociale interacties belangrijker
o 1 – 2% van de kinderen en 3 – 4% van adolescenten (klinische populatie 15 –
33%). Iets hoger bij meisjes en ontstaat vaak midden kindertijd of in
adolescentie
o Vaak samen met GAS, scheidingsstoornis of fobie
- Selectieve mutisme: kind dat wel kan praten maar het in bepaalde sociale situaties
niet doet
o Ontstaan rondom 2.5 – 4 jaar maar blijft vaak verborgen tot het kind naar
school gaat
o Interactie tussen genetische invloed en omgeving, mogelijk een extreme vorm
van sociale angst
- Scheidingsangst: angst voor scheiding van een gehechte ouder of belangrijke
verzorger. Angst voor scheiding is normaal, gebrek hiervan kan duiden op onveilige
hechting, het moet om problematische angst gaan
o Een van de 8 criteria is schoolweigering, er moeten minstens 3 symptomen
zijn voor 4 weken. Er zijn ook vaak fysieke klachten
o 3 – 12% en veel onder de 12 jaar
- Schoolweigering: symptoom van angst, kan een teken zijn van fobie, sociale angst of
scheidingsangst. Het gaat niet om spijbelen (geen angst).
o Er moet een functie-analyse worden opgesteld om te ontdekken waar de
angst vandaan komt en om interventie op maat te maken
o 1 – 2% (klinische populatie 5%), prognose is beter bij jonge kinderen
- Gegeneraliseerde angststoornis: buitensporige angst en/of zorgen over
gebeurtenissen en activiteiten (niet specifiek) die oncontroleerbaar zijn.
o 6 symptomen waarvan sommigen aanwezig zijn op de meeste dagen in de
afgelopen 6 maand
o Uitzondering dat voor een kind er slechts 1 (i.p.v. 3) symptoom aanwezig
moet zijn
o Vaak een perfectionistische aard en zoeken naar bevestiging