SAMENVATTING OUDERENZORG: OUDEREN EN WELZIJN VAN NU
H1: IDENTITEIT EN LEVENSLOOP: GENERATIONEEL BEWUSTZIJN
1.1: Inleiding: Door de toename van het aantal ouderen is de samenstelling van de bevolking
veranderd. Iemand heet een ‘oudere’ vanaf zijn 65e.
1.2: Ouderen in tal en tel: Er zijn in Nederland 3 miljoen ouderen. Het aantal ouderen is
sinds 1900 vertienvoudigd. Tot 2060 zal het aantal ouderen blijven stijgen (4,7 miljoen). De
belangrijkste oorzaak is de babyboomgeneratie van na de oorlog. Ook de toename van
levensverwachting speelt mee. Hoe oud je wordt is afhankelijk van 3 factoren: geluk, genen
en omgeving. Omgeving bevat onder andere hoe gezond je leeft en of er medische zorg
beschikbaar is.
De omvang van jongeren t.o.v. volwassenen wordt ‘groene druk’ genoemd, de omvang van
ouderen ‘grijze druk’.
1.3: Fasen in de levensloop: van de wieg tot het graf: In juridische zin spreken we van drie
levensfasen: Jeugd van 0-18, volwassenheid van 19-65 en ouderdom vanaf 67+.
Er zijn verschillende indelingen van fasen, maar deze geven geen ruimte aan individualiteit
(iedereen is anders en maakt andere dingen mee). Er wordt onderscheid gemaakte tussen de
kalenderleeftijd, biologische leeftijd en sociale leeftijd.
Kalenderleeftijd: Het jaar waarin we geboren zijn.
Sociale leeftijd: Vanwege je leeftijd krijg je bepaalde rechten zoals stemmen,
autorijden en een AOW ontvangen. Maar ook ontzegging van rechten zoals geen baan
kunnen krijgen omdat je te oud bent.
Biologische leeftijd: Slaat op de veroudering van het lichaam. Gaat bij de een sneller
dan de ander (krijgt bijv. eerder rimpels).
1.4: Generaties en cohorten
Een cohort is een verzameling van mensen die tussen twee data is geboren, bijv. tussen 1990
en 1995. Cohorten worden gebruikt voor onderzoek (bijv. welke cohorten roken het meest).
Een cohort is kleiner dan een generatie. Een generatie is: Een verzameling cohorten, die
gekenmerkt worden door een gedeelde historie en gemeenschappelijke kenmerken op
individueel- en systeemniveau. Bijv. de generatie voor de oorlog (historie), met
,gemeenschappelijke kenmerken zoals bescheidenheid (individueel niveau) en gezag voor
ouders (systeemniveau). Becker onderscheidt vier generaties:
De vooroorlogse generatie: Werd gevormd vanaf de crisisjaren tot vlak na de 2e
wereldoorlog (dus niet geboren, maar gevormd). Een tijd van werkloosheid en
armoede. Er was nog sterke sprake van verzuiling.
De stille generatie: Geboren tussen 1930 en 1940. Werd gevormd tussen 1945-1960;
de jaren van wederopbouw. Door de oorlog hadden veel mensen een
onderwijsachterstand opgelopen. Er was hoge woningnood. Het gezinsleven was
traditioneel; man werkt, vrouw thuis. Gezinnen werden kleiner door
voorbehoedsmiddelen. Vrouwen kregen meer rechten.
De protestgeneratie (ook wel babyboomgeneratie): Werd gevormd tussen 1963-
1970. De kledingdracht en muziek veranderden sterk. De generatie kon langer
doorleren, scholen en universiteiten kregen een massaler karakter. Jongeren verzetten
zich tegen het gezag en protesteerden tegen van alles. Stellen gingen eerst
samenwonen i.p.v. meteen trouwen. Er was meer vrijheid omtrent drugs en
seksualiteit. Meer vrouwen gingen werken. Het ging economisch zo goed dat
gastarbeiders werden aangetrokken.
De verloren generatie: Geboren tussen 1960-1970. Een economische crisis zorgde
voor jeugdwerkloosheid. Jongeren bleven langer thuis wonen. Er kwam meer aandacht
voor milieu. De arbeidsmarkt werd flexibeler. Veel gastarbeiders gingen niet terug
naar hun eigen land en haalden hun gezin naar Nederland.
1.5: Generaties, generaties en nog eens generaties
Generatiegenoten groeien in dezelfde periode op en maken dezelfde dingen mee, waardoor
generatiesamenhang ontstaat, er vormt zich een gemeenschappelijke identiteit, ook wel
tijdgeest; een kenmerkende manier van denken, voelen en handelen van het merendeel van de
bevolking in een bepaalde tijd. Er zijn soorten identiteiten:
Zelf-identiteit: Er is een duidelijk onderscheid tussen de zelfidentiteit van een
persoon en de identiteit die hem van boven- of buitenaf wordt toegeschreven. Als deze
twee identiteiten niet samenvallen, kan het tot problemen leiden.
Deelidentiteiten: Bijv. een sociale, culturele en nationale identiteit. Je hebt
verschillende identiteiten omdat je je op verschillende plekken anders gedraagt. Je
bent bijv. treinreiziger, christen, scholier o.i.d..
, o Hieruit vorm je een sociale identiteit; je bent je ervan bewust dat je tot een
bepaalde groep behoort. De sociale identiteit is een mengsel van nationale,
culturele, geslachts-, politieke of stedelijke identiteiten, bijv. Gooische
vrouwen of sociaaldemocraten.
o Je hebt ook een culturele identiteit; die is verbonden met de geschiedenis van
het land of de groep waartoe we onszelf rekenen. In NL bijv. het koningshuis,
de taal, gouden eeuw etc..
o Tenslotte heb je een nationale identiteit; hiermee verbind je je aan het land
waaruit je afkomstig bent of waar je later bent gaan wonen. Het is onderdeel
van de sociale identiteit.
Persoonlijke identiteit en generationele identiteit: Naast de persoonlijke identiteit
heeft iedereen meerdere sociale en culturele identiteiten; de manier waarop mensen
naar een groep kijken. Je krijgt eigenschappen toebedeeld omdat je tot de groep
behoort > stereotypen. Aan onze diverse identiteiten ontlenen we normen en waarden
die zich uiten in opvattingen. Deze opvattingen kunnen ertoe leiden dat mensen een
stempel krijgen, waardoor vooroordelen ontstaan. Vooroordelen hebben 2 effecten:
o De persoonlijke identiteit verdwijnt in het groepsoordeel.
o Ze werken discriminatie in de hand; het ongelijk behandelen van mensen o.b.v.
bepaalde kenmerken. Seksisme, racisme en ageism (leeftijdsdiscriminatie)
komen veel voor.
1.6: Maatschappelijke beelden en leeftijdsdiscriminatie
Leeftijdsdiscriminatie: De systematische stereotypering en discriminatie van mensen omdat ze
oud zijn. Het leidt ertoe dat jongere generaties ouderen niet zien als menselijke wezens.
Impliciete discriminatie: Onbewuste denkbeelden over ouderen als zwak,
vergeetachtig, vies, babbelziek, eenzaam of onaantrekkelijk. De negatieve
denkbeelden weerhouden jongere generaties ervan om persoonlijke bindingen met
ouderen aan te gaan.
Expliciete discriminatie: Maatregelen en voorwaarden die maatschappelijke
deelname van ouderen bemoeilijken of onmogelijk maken, zoals leeftijdsgrenzen bij
vacatures en verzekeringen. Leeftijdsonderscheid is verboden, maar sollicitanten
worden van hun 45e minder vaak uitgenodigd voor een gesprek.
, 1.7: Generationele identiteit en het individuele proces van ouder worden
Niet iedereen in een generatie is hetzelfde. Er zijn bijv. verschillende tussen regio’s.
Daarnaast beïnvloeden maatschappelijke ontwikkelingen niet één generatie, maar bijv. ook de
generaties daarna.
Er zijn een aantal factoren die de persoonlijke identiteit beïnvloeden:
Gezin en familie van oorsprong
Maatschappelijke gebeurtenissen
Generationele identiteit
Levensloop: individuele gebeurtenissen en persoonlijke verbindingen
Volgens Giddens is de basis voor de persoonlijke identiteit het autobiografisch bewustzijn;
het besef van heden en verleden in relatie tot onszelf en de wereld om ons heen. Dit komt tot
uitdrukking in iemands levensverhaal; ook wel narratief; hierin geven we betekenis aan ons
bestaan. Levensverhalen bieden een manier om de samenhang van ons leven te verbeelden.
1.8: Overgangsfasen en rituelen
Mensen gebruiken rituelen zoals huwelijken, verjaardagen en begrafenisdiensten om
veranderingen in het leven te markeren en vertrouwd te raken met een nieuwe fase in hun
bestaan. De rituelen zijn vaak een ontmoetingsmoment voor familie, vrienden etc.. We voeren
ook onbewust dagelijkse rituelen uit, zoals douchen, dat krijgen we vanaf de geboorte mee.
H2: DE WETENSCHAP OVER OUDER WORDEN: TERUGTREKKEN OF
ERBIJ BLIJVEN?
2.1: Inleiding
Gerontologie: Tak van de wetenschap die het ouder worden bestudeert. Er zijn drie
theoretische perspectieven in de gerontologie:
Breuken in de levensloop: Gaat ervan uit dat er in de levensloop verschillende breuken
optreden, hiertoe behoren o.a. het:
o Pathologische perspectief
o Disengagement-perspectief
o De activiteitentheorie
2.2: Hoofdperspectief 1: Breuken in de levensloop