Hoofdstuk 1 Levensloop en ontwikkeling
1.2 Alledaagse en wetenschappelijke kennis over de levensloop
Naïeve kennis bestaat uit kennis op grond van je eigen ondervindingen en die van andere mensen.
Common sense bestaat uit algemeen gedeelde opinies, inzichten en opvattingen binnen een
leefeenheid. Wetenschappelijke kennis is verschillend van naïeve kennis omdat deze kennis consequent
wordt getoetst, gecheckt en verzameld via een vastgestelde methode.
1.3 Ontwikkelingspsychologie en levenslooppsychologie
Ontwikkeling is volgens de klassieke ontwikkelingspsycholoog constante wijzingen die geketend zijn aan
een vastgestelde chronologische leeftijd en zijn getypeerd door een vooruitstrevendverloop.
De levensloop wordt bepaald door de volgende opsomming van ontwikkeling en die het levensverhaal
van mensen een kleur geeft en voor een deel bepalen:
• Historische invloeden;
• Biologische rijpingsfactoren in de kinderjaren;
• Sociale invloeden;
• Culturele invloeden.
1.4 Wat is ontwikkeling?
1.4.1 Wat is ontwikkeling volgens de common sense?
Er zijn twee verschillende interpretaties rondom ontwikkeling, bij de eerste interpretative is er vooral
sprake van een kwantitatieve stijging en daling waarbij de weg van de wijzigingen zich doortastend
wijzigt na middelbare leeftijd, een toelichting hiervan is het trapmodel. Zie afbeelding: hfst. 1; p. 19;
Levenslooppsychologie; N. Rögels. Daarnaast is tijdens de volledige levensloop sprake van structurele
leeftijdsafhankelijke kwalitatieve wijzigingen die leiden tot een omkeer tijdens de laatste levensfase die
het oorspronkelijke lichaam verwisselt voor een ander lichaam, in dit denkbeeld is de dood niet het
einde in de menselijke ontwikkeling maar een start van een nieuw leven, zoals bij de
reïncarnatiegedachte. Zie afbeelding: hfst. 1; p. 20; Levenslooppsychologie; N. Rögels
1.4.2 Wat is ontwikkeling volgens de psychologie?
Ontwikkelingspsychologische theorie geeft een duidelijke verandering weer in gedrag die samenhangt
met leeftijd, en verschillen tussen zelfstandigen en groepen. Het ontwikkelingspsychologisch model
staat aan de basis van de ontwikkelingspsychologische theorie en bestaat uit basisbegrippen waaruit
een ontwikkelingspsychologische theorie is opgebouwd.
Aan de hand van ‘de bron van ontwikkeling’ onderscheiden we:
• Psychodynamische modellen: volgens deze modellen is de mens een ongeopende
energetische methode. De energie richt zich tijdens de verandering achter elkaar op
verschillende lichaamsplekken.
• Contextuele modellen: menselijke verandering wordt volgens deze modellen vooral
beïnvloed door de buurt, familie, de maatschappij en de tijd waarin de persoon leeft.
• Biogenetische modellen: de kracht van menselijke veranderingen is volgens deze modellen
nature: aangeboren eigenschappen of genetische aanleg bepalen grotendeels erfelijke
eigenschappen.
,Modellen kunnen ook worden gestructureerd op grond van de aard van het voortdurende proces. Je
onderscheidt:
• Groeimodel: in dit model wordt ontwikkeling gezien als een rijpingsproces dat al
geprogrammeerd is bij de geboorte, het is een persoonlijke ontwikkelingscurve. Zie afbeelding :
hfst. 1; p. 22; Levenslooppsychologie; N. Rögels.
• Stagnatiemodel: in dit model is er een vertraging in de veranderingen op volwassen leeftijd. Zie
afbeelding : hfst. 1; p. 23; Levenslooppsychologie; N. Rögels.
• Trapeziummodel: in dit model is er een snelle achteruitgang aan het einde van het leven. Zie
afbeelding : hfst. 1; p. 23; Levenslooppsychologie; N. Rögels.
• Stadiummodel (trapmodel): in dit model wordt verandering gezien als een stapsgewijs
proces. Zie afbeelding : hfst. 1; p. 24; Levenslooppsychologie; N. Rögels.
• Differentiatiemodel: in dit model worden makkelijke, globale gedragspatronen in de loop
vandeveranderingsteedsmeerverkleindengespecialiseerd. Zoalsmotorischeontwikkeling en
taalontwikkeling. Zie afbeelding : hfst. 1; p. 25; levenslooppsychologie; N. Rögels.
• Levensloopmodel: in dit model vindt er een vertakking plaats en wordt verandering gezien als de
uitkomst van sociale, persoonlijke en biologische factoren. Het heeft ongeregelde en
onvoorspelbare patronen in de levensloop. Zie afbeelding : hfst. 1; p. 25; Levenslooppsychologie;
N. Rögels.
• Webmodel: dit model heet ook wel het ontwikkelingsweb, in het web spint de spin telkens
nieuwe draden, er ontstaan nieuwe connecties en oude gaan daarbij verloren. Elke zelfstandige
ontwikkelt zich op zijn eigen manier. Zie afbeelding: hfst. 1; p. 26; Levenslooppsychologie; N.
Rögels.
1.4.3 Ontwikkeling op verschillende niveaus
De ontwikkeling van de mens vindt plaats op de onderstaande niveaus:
Fylogenetisch niveau: Verandering van de biologische sectie.
Microgenetischniveau:Dit is verandering op celniveau, het niveau van de hersenen en de organen.
Antropogenetisch niveau: Verandering van de menselijke sectie.
Sociogenetisch niveau: verandering van culturen en sociale samenleving.
Ontogenetisch niveau: zelfstandige verandering tijdens de hele levensloop.
1.5 Levensloopbenadering: een nadere uitwerking
De levensloopbenadering kent de opeenvolgende uitgangspunten:
• Bij zelfstandigen kun je zowel ontwikkeling als evenwicht vaststellen tijdens de gehele
levensloop.
• Verandering heeft een open einde.
• De uitkomst van de interacterende biologische, sociale en psychologische factoren is
verandering.
• Verandering vindt het volledige leven plaats van bevruchting totdat de mens komt te
overlijden.
• Binnen de ontwikkeling gerelateerde veranderingen zijn er interindividuele verschillen.
• Menselijke verandering omvat ontwikkeling van een aardig aantal functies die niet los van elkaar
kunnen plaatsvinden. Je ziet verandering op sociaal, cognitief, psychologisch en fysiologisch
gebied.
• Het gedrag van een zelfstandige moet worden bekeken vanuit het verband tussen settings en
persoonlijke relaties waarin de zelfstandige zich bevindt, deze spelen een grote rol bij het tot
stand komen van zijn gedrag.
• Menselijke verandering kent stijging en daling tijdens de levensloop. De kinderperiode en de
adolescentie karakteriseren zich door een uitbundige stijging van het vermogen en kleine
, dalingen. Op oudere leeftijd zie je meer dalingen, maar ook dan wordt er nog op een bepaalde
leeftijd progressie bereikt.
1.5.2 Drie soorten invloeden
Er worden hieronder drie soorten invloeden benoemd als determinanten van de levensloop:
• Normatieveleeftijdsgebondeninvloeden: biologische invloeden en invloeden van buitenaf die
horen bij een bepaalde leeftijd.
• Normatief historisch gebonden invloeden: Biologische determinanten en determinanten van
buitenaf die verbonden zijn aan de samenleving in de historische tijd. De meeste mensen van
een bepaalde generatie krijgen er mee te maken.
• Niet-normatieve invloeden: Biologische determinanten en determinanten van buitenaf die
niet horen tot een speciaal tijdvak en een speciale leeftijdsgroep. De determinanten zijn erg
gebonden aan het individu zelf.
1.5.3 Tijd en leeftijd
Chronologische leeftijd, heet ook wel de kalenderleeftijd, het is de tijdafstand tussen de geboorte
enhetheden. Biologischeleeftijd, heeft vooral te maken met lichamelijke tekenen. Interindividuele
verschillen, zijn verschillen tussen mensen binnen dezelfde cultuur. Intra-individueleverschillen, zijn
verschillen binnen een individu. Biologische timing is de kalenderleeftijd waarop een biologische
verandering zich gemiddeld voordoet. Psychologische leeftijd is de belevingstijd (geschiedenis, het
nu, of de toekomst) en de kennis die je hebt opgebouwd, ook wel de ervaringstijd genoemd. De
sociale leeftijd bevat de leeftijdsgebonden verwachtingen (age norms) die jij als individu en anderen
hebben over het gedrag. Bij het reminiscentie-effect neemt het aantal herinneringen bij mensen van
zestig jaar en ouder sneller af wanneer de gebeurtenissen verder terug in de tijd liggen.
1.6 Stadia in de levensloop
Jongvolwassenheid, de jongvolwassene 20-40 jaar
Volwassenheid, de volwassene, 40-60 jaar
Late volwassenheid: de jonge oudere 60-80 jaar, de oudere oudere 80-100 jaar en de eeuwelingen
vanaf 100 jaar
1.6 Ontwikkelingslijnen
De vier ontwikkelingslijnen die je bij elk hoofdstuk goed moet onthouden en die ook 4
hoofdonderwerpen zijn: Elk hoofdstuk wordt gestart met de fysiologische (lichamelijke)
ontwikkeling, dit zijn kenmerken als: gewicht, lengte, veranderingen in het functioneren, lichamelijke
gezondheid. Vervolgens gaan we verder met de cognitieve ontwikkeling, deze ontwikkeling richt zich
op de mentale processen, zoals het geheugen, probleemoplossend gedrag en herinneringen ophalen.
We hebben ook de ontwikkeling van de persoonlijkheid, dus van het eigen individu, dit gaat vooral
om de verandering van karaktertrekken, verandering van de identiteit na de dood van je partner
bijvoorbeeld. En als laatste bespreken we de sociale ontwikkeling, dit gaat over mensenkennis,
invloed van de omgeving, verschillende relatiestijlen.
1.8 Onderzoeksmethoden
Bij longitudinaal onderzoek wordt er een vastgestelde groep mensen gebruikt voor het onderzoek
die een stel jaren gevolgd gaat worden en die op vaste tijden onderzocht wordt. Bij time lag worden
er met pauzes groepen mensen onderzocht die de leeftijd hebben bereikt die in het onderzoek nodig
is. Bij het cross-sectioneel (transversaal) onderzoek bekijkt de onderzoeker allerlei leeftijdsgroepen
op hetzelfde tijdstip. Een combinatie van cross-sectioneel- en longitudinaal onderzoek noem je