Psychopathologie Samenvatting
Beoordelingsaspecten Weging Indicatoren
in %
De student beschrijft het De student beschrijft wat er onder het terrein
terrein van de klinische 5 van de klinische psychologie valt en benoemt
psychologie en benoemt alle wat onder normaal en abnormaal gedrag valt.
aspecten rondom normaal
en abnormaal gedrag zoals De student beredeneert de grens tussen normaal
beschreven in hoofdstuk en abnormaal gedrag en legt de verschillende
1: Over klinische psychologie genoemde modellen uit
en ‘abnormaal’ gedrag
De student beschrijft wat classificeren is en
De student kent de 5 beredeneert wat het onderscheid is tussen de
classificatiemethoden van soorten van classificatie en de criteria voor
psychopathologische adequate classificatie aangeven.
verschijnselen zoals
beschreven in hoofdstuk 9: De student legt de achtergrond van het ontstaan
Classificatie en voortbestaan van de DSM 5 uit en benoemt de
assenindeling ervan. Voorts duidt de student
kritieken op de DSM 5 en heeft weet van de
verschillen tussen de DSM 5 en de ICD-10.
De student benoemt de De student reproduceert het klinisch beeld (DSM
psychologische aspecten 5), de epidemiologie en het verloop van de
rondom alle eetstoornissen 15 eetstoornissen.
zoals beschreven in Hoofdstuk
17: Eetstoornissen. De student benoemt de theorieën over
oorzaken en in stand houden van eetstoornissen
en brengt deze in verband met de genoemde
eetstoornissen.
De student geeft aan welke psychologische
behandelvormen bij de eetstoornissen inzetbaar
zijn en beredeneert waarom een behandelvorm
aansluit.
De student beschrijft alle De student benoemt de verschijnselen en
psychologische aspecten aspecten rondom slapen en reproduceert het
rondom de slaapstoornissen 15 klinisch beeld (DSM 5), de diagnostiek en de
zoals beschreven in hoofdstuk behandeling van de genoemde stoornissen.
16: slapen waken en
Slaapstoornissen
, 15 De student reproduceert de verschijnselen en
De student geeft een classificatie (DSM 5) van genderdysforie, parafiele
omschrijving van de stoornissen en seksuele disfuncties en brengt de
stoornissen zoals beschreven genoemde prevalentie, incidentie en comorbiditeit
in hoofdstuk 19: epidemiologie in verband met de genoemde
genderdysforie, parafiele stoornissen.
stoornissen en seksuele
disfuncties De student benoemt de theorieën over oorzaken
en in stand houden van de genoemde stoornissen
De student geeft aan welke psychologische
behandelvormen bij genoemde stoornissen
inzetbaar zijn en beredeneert waarom een
behandelvorm aansluit.
De student kent de De student reproduceert het klinische beeld en
psychologische aspecten classificatie (DSM 5) van alle genoemde
rondom alle neurobiologische 15 neurobiologische stoornissen.
ontwikkelingsstoornissen zoals
beschreven in hoofdstuk 11. De student brengt de genoemde epidemiologie,
prevalentie en het historisch perspectief in
verband met de in dit hoofdstuk beschreven
stoornissen en benoemt de diagnostische
methoden.
De student geeft aan welke psychologische
behandelvormen bij elke beschreven stoornis
inzetbaar zijn en beredeneert waarom een
behandelvorm aansluit.
De student geeft een De student reproduceert de verschijnselen en
omschrijving van de stoornissen classificatie (DSM 5) van de verschillende
beschreven in hoofdstuk 18: 15 disruptieve-, impulsbeheersings- en andere
disruptieve-, gedragsstoornissen en brengt de genoemde
impulsbeheersings- en andere etiologie, comorbiditeit en diagnostische
gedragsstoornissen methoden in verband met de beschreven
stoornissen.
De student geeft aan welke psychologische
behandelvormen bij de beschreven stoornissen
inzetbaar zijn en beredeneert waarom een
behandelvorm aansluit.
De student benoemt de De student reproduceert de verschijnselen en
psychologische aspecten van classificatie (DSM 5) van de beschreven stoornissen
alle stoornissen 15 en brengt de genoemde epidemiologie en
zoals beschreven in hoofdstuk comorbiditeit in verband en met de
25: persoonlijkheids- genoemde persoonlijkheidsstoornissen.
stoornissen.
De student reproduceert de theorieën over
oorzaken en in stand houden van de beschreven
stoornissen.
De student geeft aan welke psychologische
behandelvormen bij persoonlijkheidsstoornissen
inzetbaar zijn en beredeneert waarom een
behandelvorm aansluit.
, H1 | Over klinische psychologie en ‘abnormaal’ gedrag
De student beschrijft het terrein van de klinische psychologie en benoemt alle
aspecten rondom normaal en abnormaal gedrag zoals beschreven in hoofdstuk
1: Over klinische psychologie en ‘abnormaal’ gedrag.
– De student beschrijft wat er onder het terrein van de klinische psychologie valt
en benoemt wat onder normaal en abnormaal gedrag valt.
– De student beredeneert de grens tussen normaal en abnormaal gedrag en
legt de verschillende genoemde modellen uit.
§1.1 Het terrein van de klinische psychologie
Basisdisciplines Toepassingsgerichte disciplines
Functieleer Klinische en gezondheidspsychologie
Ontwikkelingspsychologie Arbeids- en organisatiepsychologie
Sociale psychologie
Persoonlijkheidspsychologie
Methodenleer
Klinische psychologie = Het gebied van de psychologie dat zich bezighoudt met
afwijkend, slecht aangepast en abnormaal menselijk gedrag. Onder de grote
paraplu van klinische praktijken vallen diagnose, classificatie, behandeling,
preventie en onderzoek (Reber, 2004).
Klinische Psychologie houdt zich bezig met het ontstaan, voortbestaan en
behandelmogelijkheden voor psychische stoornissen.
In de Amerikaanse literatuur wordt gesproken van Abnormal Psychology,
gedrag dat afwijkt van een bepaalde norm.
– Abnormal Psychology = The branch of psychology that studies unusual
patterns of behavior, emotion and thought, which may or may not be
understood as precipitating a mental disorder. Although many behaviors
could be considered as abnormal, this branch of psychology generally
deals with behavior in a clinical context.
Afwijkingen van de norm
Individuele persoon: sprake van afwijkend gedrag, van afwijkende
gedachten en van afwijkende belevingen.
– Bijvoorbeeld: excessief drinken, dwanggedachten en extreme angsten.
Relaties met andere mensen: afwijkingen van wat normaal is binnen sociale
relaties.
– Hebben invloed op het gedrag, de gedachten en belevingen binnen
het individu.
– Bijvoorbeeld: een man die extreem agressief optreedt tegen zijn vrouw.
, §1.2 Aspecten van ‘abnormaal’ gedrag
Factoren van abnormaal gedrag (Seligman, Walker, Rosehen (2001)
1. Persoonlijk lijden = Een persoon lijdt onder zijn problemen.
Persoonlijk lijden is geen voldoende voorwaarde om van pathologie te
kunnen spreken.
Een psychische stoornis hoeft niet met persoonlijk lijden gepaard te gaan.
2. De (dis)functionaliteit van het gedrag = De mate waarin gedrag het dagelijks
functioneren en het welbevinden van het individu verstoort, bepaalt sterk de
beoordeling van (ab)normaliteit.
Is iemand in staat beroepsmatig te functioneren en bevredigende relaties
met anderen te onderhouden?
Gedragen kunnen ook disfunctioneel zijn als zij het welbevinden en
functioneren van anderen verstoren.
3. Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag = Als mensen in het gedrag van een
ander geen logica kunnen ontdekken, wordt de ander als abnormaal gezien.
Bijvoorbeeld: het gedrag van iemand met bulimia nervosa zal voor veel
mensen onbegrijpelijk zijn.
4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies = Als het onvoorspelbaar gedrag van
een ander het gevolg lijkt van controleverlies, kunnen er gevoelens van
bedreiging ontstaan.
Abnormale situaties (Seligman en collega’s, 2001)
– Situaties waarin de regels die gewoonlijk het gedrag van een
persoon aansturen plotseling niet meer werkzaam zijn.
· Bijvoorbeeld: een timide en altijd vriendelijke man die ineens
een kennis aanvliegt en het interieur van diens huis volledig
vernielt.
– Situaties waarin de toeschouwer de oorzaak of aanleiding van het
gedrag dat hij waarneemt, niet kent en ook niet kan achterhalen.
· Bijvoorbeeld: bij -10 °C een vrouw zonder jas zien lopen. De
toeschouwer denkt dat de vrouw gek is terwijl ze net beroofd is.
5. Opvallend en onconventioneel gedrag = Gedrag dat opvallend en
onconventioneel is kan afwijkend zijn maar dit maakt het nog niet
pathologisch.
Gedrag dat sterk afwijkt van de wijze waarop iemand zichzelf gedraagt,
zal eerder abnormaal zijn.
Bijvoorbeeld: groen haar en veel piercings is niet pathologisch maar kan
door iemand wel als abnormaal of ongebruikelijk gezien worden.
6. Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt = Wanneer
iemand gedrag vertoont waarmee de ongeschreven regels in een cultuur
worden overschreden, kan dat observer discomfort veroorzaken.
Observer discomfort kan leiden tot het abnormaal vinden van gedrag.
7. Het overtreden van morele normen = Oordelen op basis van goed of kwaad,
waarbij slechte gedragingen als abnormaal worden gezien.
Psychische stoornis = Een syndroom, gekenmerkt door klinisch significante
symptomen op het gebied van cognitieve functies, emotieregulatie of gedrag van
een persoon. Dit is een uiting van een disfunctie in de psychologische, biologische of
ontwikkelingsprocessen. Psychische stoornissen gaan vaak gepaard met lijdensdruk
of beperkingen in het functioneren op sociaal of beroepsmatig gebied.