BIOLOGISCHE
GRONDSLAGEN
NEUROPSYCHOLOGIE &
PSYCHOFARMACOLOGIE
PB1202
2019-2020
,PB1202 - Biologische grondslagen: neuropsychologie en psychofarmacologie |2019-2020
DEEL 1: INTRODUCTIE
1.1. EEN HISTORISCHE SCHETS ....................................................................................................................................3
1.2. NEUROPSYCHOLOGISCHE PRAKTIJK .....................................................................................................................8
1.3. ANATOMIE EN BEELDVORMING ..........................................................................................................................18
1.4. PSYCHOFARMACOLOGIE ....................................................................................................................................26
DEEL 2: FUNCTIEDOMEINEN
2.1. VISUELE WAARNEMING ......................................................................................................................................27
2.2. GEHEUGEN ........................................................................................................................................................35
2.3. TAAL ..................................................................................................................................................................42
3.1. AANDACHT EN EXECUTIEVE FUNCTIES .................................................................................................................50
DEEL 3: ZIEKTEBEELDEN
4.1. VASCULAIRE AANDOENINGEN ............................................................................................................................59
4.2. TRAUMATISCH HERSENLETSEL ............................................................................................................................66
4.3. EPILEPSIE ..........................................................................................................................................................71
4.4. DEMENTIE/ZIEKTE VAN ALZHEIMER .....................................................................................................................78
4.5. PARKINSON .......................................................................................................................................................85
DEEL 4: PSYCHOPATHOLOGIE
4.6. SCHIZOFRENIE ...................................................................................................................................................91
4.7. STEMMINGSSTOORNISSEN .................................................................................................................................96
4.8. AUTISMESPECTRUMSTOORNISSEN .................................................................................................................. 105
4.9. ADHD ............................................................................................................................................................. 113
2
,PB1202 - Biologische grondslagen: neuropsychologie en psychofarmacologie |2019-2020
1. EEN HISTORISCHE SCHETS
LEERDOELEN
• kunt u de bijdrage van Luria aan de ontwikkeling van de hedendaagse neuropsychologie beschrijven
• kunt u de begrippen enkelvoudige en dubbele dissociatie uitleggen aan de hand van een voorbeeld
TENTAMENSTOF
• Hoofdstuk 1 van het tekstboek vanaf paragraaf 1.7
• Hoofdstuk 3 van het tekstboek paragraaf 3.3.2 Enkelvoudige en dubbele dissociatie, pagina 83 t/m 88
1.1. LURIA: EEN GLOBAAL MODEL
Luria (1902-1977) zocht een evenwicht tussen de holistische en lokalisationistische opvattingen. Hij vatte de
hersenen op als één complex functioneel systeem, waarbinnen diverse subsystemen een eigen bijdrage aan de
gezamenlijke activiteit leveren. Die functionele subsystemen ontstaan door interacties tijdens de ontwikkeling
tussen het kind en zijn omgeving, en ze veranderen in de loop van de ontwikkeling door leerprocessen.
Het functioneel systeem van de hersenen is volgens hem erg flexibel en adaptief: als een specifiek gedragsdoel
niet bereikt kan worden op een bepaalde manier (bv. door stoornis), dan worden andere strategieën gevolgd;
door inzet van andere subsystemen wordt doel alsnog bereikt. Gevolg: op grond van het uiteindelijke
gedragsresultaat kan je nooit rechtstreeks afleiden welke subsystemen daar verantwoordelijk voor zijn, en dus
ook niet kan concluderen of deze systemen beschadigd dan wel intact zijn.
Zijn model stelde dat er wel sprake is van enige lokalisatie, maar tegelijkertijd is er ook sprake van een grote
flexibiliteit in de wijze waarop hersenen een bepaalde taak kunnen uitvoeren en zich kunnen aanpassen
Luria vatte de functionele architectuur van de hersenen samen a.d.h.v. drie globale indelingen:
1. Drie voortdurend interacterende functionele eenheden (units):
• Subcorticale hersengebieden activatie
reguleren van waakzaamheid en aandacht; stoornissen daarin worden veroorzaakt door letsels in
hersenstam, diencephalon en mediale gebieden van grote hersenen.
• posterieure hersengebieden input
cognitieve informatieverwerking: waarneming, verwerking en opslag van info. Stoornissen worden
veroorzaakt door letsels achter de centrale fissuur: de posterieure gebieden van de laterale cortex
• anterieure hersengebieden output
organisatie van gedrag: planning, regulatie, monitoring doelgerichte activiteiten. Stoornissen daarin
treden op bij letsels in de gebieden vóór de centrale fissuur: de motorische, premotorische en PFC.
Bij iedere mentale activiteit zijn alle drie de functionele eenheden betrokken. In principe kan binnen ieder
van deze eenheden een onderscheid tussen primaire, secundaire en tertiaire zones gemaakt worden, maar
Luria werkte dit alleen uit voor de tweede en derde eenheid.
2. Drie hiërarchisch geordende niveaus van verwerking, gerelateerd aan primaire, secundaire en tertiaire
zones in de hersenen. verwerkingsniveaus gaan van ‘oppervlakkige’ fysieke kenmerken (primair) tot ‘diepe’
verwerking van betekenissen en consequenties (tertiair).
• Primaire zones:
o projectiegebieden van zintuigen en motoriek;
§ de modaliteitspecifieke occipitale (visuele), temporale (auditieve) en postcentrale
(sensibele) gebieden => in de tweede eenheid
o precentrale (motorische) gebied => derde eenheid
3
, PB1202 - Biologische grondslagen: neuropsychologie en psychofarmacologie |2019-2020
• Secundaire zones (grenzen aan de primaire zones en zijn eveneens nog grotendeels
modaliteitspecifiek).
o Tweede eenheid: betrokken bij de verdere verwerking van, en betekenisverlening van de
binnenkomende informatie
o Derde eenheid: bij voorbereiding van motoriek
• Tertiaire zones (overblijvende gebieden, met name het temporo-pariëto-occipitale overgangsgebied
en de prefrontale cortex). Luria beschouwde deze als de meest specifiek-menselijke structuren, die
noodzakelijk zijn voor:
o multimodale in cognitieve integratie (door de tweede eenheid)
o vormen van intenties en plannen en evalueren van eigen gedrag (door de derde eenheid)
3. Gedrag dat wel of niet gereguleerd door taalprocessen, gerelateerd aan linker- en rechterhemisfeer
• taal en met name internal speech reguleert cognitieve, emotionele en planningsfuncties.
• taaldominante hemisfeer is voor Luria de dominante hersenhelft (meestal de linkerhemisfeer)
stelde dat voor elk complex gedrag geïntegreerde samenwerking tussen beide hemisferen
noodzakelijk is, maar volgens hem was er bij taal- en spraak geen enkele betrokkenheid van de niet-
dominante hersenhelft. Omgekeerd was, even eenzijdig, halfzijdige verlamming volgens hem een v.d.
weinige exclusieve symptomen v.d. rechterhemisfeer.
Lateraliteit = functionele verschillen tussen de linker- en rechterhemisfeer.
Recent onderzoek heeft aanvullingen, nuanceringen en correcties opgeleverd. Vooral hypothesen over seriële
verwerking door achtereenvolgens primaire, secundaire en tertiaire zones worden niet meer onderschreven.
1.2. COGNITIEVE NEUROPSYCHOLOGIE
1.2.1. MODULES
Jerry Fodor (1983) meent dat het taalvermogen een aangeboren specifieke eigenschap is waarbij vooral de
syntaxis van belang is. We zijn ons niet bewust dat die taalprocessen werken; we kunnen er nauwelijks invloed
op uitoefenen. Dit proces kun je een module noemen.
• Module => kun je vergelijken met een subroutine van een computerprogramma: die subroutine kan
snel en efficiënt bepaalde info opnemen, verwerken en het resultaat teruggeven.
Deze opvatting van info verwerking maakt een duidelijk onderscheid tussen
• Representatie: de info die door een module verwerkt kan worden of als output wordt opgeleverd
• Proces: de berekeningen, computatioins of transformaties die op representaties worden uitgevoerd
Fodor formuleerde een aantal kenmerken waaraan een module moet voldoen. Een module:
1. Kan alleen bepaalde informatie verwerken (domain specific)
2. Is aangeboren (innateness)
3. Doet zijn werk ongeacht wat andere processen doen, wat wil zeggen dat andere processen de werking
van die module niet kunnen beïnvloeden (encapsulated)
4. is computationeel autonoom en beschikt over zijn eigen neurale architectuur (fixed neural
architecture), hetgeen betekent dat een module geen aandachtscapaciteit, geheugenprocessen of
andere processen deelt met andere modules
Het normale proces van cognitieve functies wordt meestal afgebeeld als een
verzameling deelprocessen in de vorm van ‘dozen’ (boxes) die door lijnen of
pijlen met elkaar verbonden worden (ook wel boxology genoemd). Risico te
snel nieuwe modules veronderstellen en het proces ingewikkelder voor te
stellen dan het is. Voorbeeld van boxology
4