Aardrijkskunde systeem aarde
Hoofdstuk 1
Paragraaf 1 ontstaan en opbouw van de aarde
De aarde is zo’n 4,6 miljoen jaar oud, in deze tijd hebben zich veel ontwikkelingen voorgedaan. Deze
processen duren miljoenen jaren. Je kan deze processen en gebeurtenissen achterhalen door:
- Het actualiteitenbeginsel: Hutton ging ervan uit dat processen die we nu op aarde zoen,
vroeger ook zo hebben gewerkt.
- Door catastrofes: kleine of grote catastrofes hebben de langzame geologische cycli
doorbroken.
De aarde vormt maar een klein gedeelte van ons heelal.
Ongeveer 4,6 miljoen jaar geleden ontstonden in een
kleine nevel van gas en stof, door samentrekking en
zwaartekracht, concentraties van deeltjes. De grootste
massa werd het beging van een ster (de zon). In de nevel
vormen zich rondom de (proto)zon planeetachtige
lichamen. De zwaartekracht kwam in botsing en de
planeten werden groter.
Miljarden sterren met gasnevels vormen samen met de
zon een sterrenstelsel, ons melkwegstelsel. In het heelal zijn meerdere sterrenstelsels.
De aarde heeft 2 belangrijke eigenschappen voor het vormen van continenten, oceanen en
landschappen:
- Vloeivaar water
- Inwendige gelaagdheid: de aarde bestaat uit verschillenden schillen met specifieke
eigenschappen. Je kijkt naar de chemische samenstelling (welk materiaal) en fysische
eigenschappen (hoe hard zijn de schillen).
De chemische samenstelling: de eerste honderd miljoen jaar waren er veel meteroriet inslagen, dit
zorgde voor veel warmte en hoopte zich op in de aarde. De zware elementen (ijzer en nikkel) zakte.
Er sloeg een zeer groot hemellichaam in en er werd een deel van de aarde de ruimte in geslingerd,
waaruit de maan ontstond. De aarde smolt opnieuw door de vrijkomende warmte.
- Aardkern: voornammelijk ijzer, temperatuur tussen 5000 en 6000 graden.
- Aardmantel: magnesium en ijzer, temperatuur tussen 2800 en 1800 graden.
- Aardkorst: gesteente, 2 soorten.
Continentale korst: dikte van 30km tot 70km, licht gesteente (veel graniet).
Oceanische kortst: dikte vanaf 7km, zwaar gesteente (basalt).
de aarde krijgt haar warmte van inwendige en uitwendige bronnen. Fysische eigenschappen
Bij het ontstaan van de aarde ontstond al veel warmte. Daarna
hoopte warmte die vrijkwam bij meteoriet inslagen zich op in de
aarde. Radioactiviteit is ook een inwendige warmtebron.
Uitwendige warmte krijgt de aarde via de zon, dit zorgt voor veel
meer warmte als de inwendige warmte, dit heeft gevolgen voor de
uitwendige processen, de exogene krachten.
,Aardrijkskunde systeem aarde
Paragraaf 2 het verhaal van gesteenten
De lithosfeer is opgebouwd uit talloze soorten stenen qua kleur, samenstelling en eigenschappen.
Gesteenten zijn mengsels van vaste minderalen en/of organische stoffen die in de natuur
voorkomen. Een mineraal is een verbinding die in de natuur voorkomt met een bepaalde chemische
eigenschap. Organische stoffen zijn ontstaan uit levende organismen.
STOLLINGSGESTEENTE
ONTSTAAT DOOR AFKOELING EN STOLLING VAN
MAGMA
DIEPTEGESTEENTE Langzame stolling, daardoor kristallen. (graniet)
UITVLOEINGSGESTEENTE Snelle stolling, geen kristallen. (basalt)
GANGGESTEENTE Tussenvorm, grote en kleine kristallen.
(andesiet)
SEDIMENTGESTEENTE
ONSTAAT NA VERWERING VAN ALLERLEI
SOORTEN GESTEENTEN.
KLASTISCH Worden in zeeën, rivieren, meren of woestijnen
samengeperst door de druk van andere lagen.
(zandsteen)
CHEMISCH/ORGANISCH Neerslaan van mineralen in een oplossing.
(kalksteen, zoutsteen)
METAMORFGESTEENTE
ontstaan onder zeer hoge druk, de minderalen vallen dan uiteen en organiseren zich opnieuw in
nieuwe kristallen (metamorf = van vorm veranderd)
KALKSTEEN -> MARMER SCHALIE -> LEISTEEN LEISTEEN -> SCHIST
Een steen verteld de geologische geschiedenis van een
gebied, marmer is bijvoorbeeld hoog in de bergen.
Paragraaf 3 schuivende continenten
In de 19e eeuw concludeerde geologen:
- Sedimenten worden in horizontale beddingen
afgezet. Als de lagen geplooid zijn, weet je dat ze
door druk zijn gevormd.
- Bij meerde lagen sediment is de onderliggende
laag altijd ouder dan de bovenliggende laag (superpositie).
Door gesteenten van verschillende plaatsen op de wereld te vergelijken kan je het ouderdom
bepalen (gidsfossielen). Dit zijn manieren om het relatieve ouderdom te bepalen waardoor een
geologische tijdschaal kon worden opgesteld. absolute ouderdom is te bepalen door radioactief
verval.
Wegener heeft bedacht dat de randen van continenten in elkaar pasten en dat ze overeenkwamen
qua flora en fauna, ze moesten dus vroeger wel vast aan elkaar moeten liggen. De continenten
zouden vroeger een megacontinent hebben gevormd, Pangea. Wegener kon hier geen verklaring
voor vinden.
, Aardrijkskunde systeem aarde
Rond 1960 werd er een bergrug ontdekt midden op de bodem van de Atlantische oceaan.
Het paleomagnetisme werd ook ontdekt, een onderzoeksmethode waarmee men de richting van het
aardmagnetisch veld in gesteente kon vastleggen.
Bij een bergrug komt op de oceaanbodem magma omhoog en stolt bij een breuklijn. Zo wordt een
bergrug gevormd van jong gesteente. Veder van de bergrug vandaan wordt het gesteente steeds
ouder. Op de bergrug op de oceaanbodem, de mid-oceanische rug, wordt dus nieuwe lithosfeer
gevormd. De platen bewegen zich steeds veder van de rug vandaan (seafloor spreading).
Wegener wordt gezien als grondlegger van de theorie van de schuivende continenten of de
platentektoniek.
Door de hitte in het binnenste van de aarde stijgt heet gesteente heel langzaam op in de mantel. Op
een aantal plekken zal de lithosfeer door de druk van de hete magma breken, het komt in de vorm
van vulkanisme aan het oppervlakte. Meestal is de lithosfeer te hard waardoor het materiaal
verspreid onder de harde lithosfeer naar twee kanten. Deze kringlopen van warm, traag bewegend
gesteente worden convectiestromen genoemd.
Paragraaf 4 plaatgrenzen en aardbevingen
Een aardbeving ontstaat wanneer gesteentelagen bij breuklijnen onder druk
komen te staan waardoor de energie zich ophoopt en na verloop van tijd kan de
laag breken of opschuiven langs de breuklijn.
Om de kracht van aardbevingen te meten kan je de schaal van richter gebruiken.
een beving met magnitude 4 is 10x zo zwaar als een brving met magnitude 3.
De gemeten magnitude zegt niet altijd iets over de schade, Een aardbeving is een
dichtbevolkt gebied rich namelijk veel meer schade aan als in een dunbevolkt gebied. Om de schade
te meten moet je de schaal van Mercalli gebruiken. de schaal van Mercalli meet de intesiteit en de
schade.
Bij een divergente plaat grens bewegen platen uit elkaar. Dit zijn meestal oceanische platen
(Midden-Atlantische rug). Door opstuwing van gestold lava wordt er meestal een bergrug gevormd.
Het nieuwe gevormde basalt duwt het oude stollingsgesteente opzij (ridge push). Op de manier
wordt er nieuwe oceanische kortst gevormd. De vulkanen hier zijn niet explosief en de aardbevingen
zijn zwak (de druk is niet hoog).
De divergente breuklijn die ontstaat bij het scheuren van 2 continentale platen is te herkennen aan
een gebied dat in de breukzone wegzakt (slenk). Het deel dat omhoog komt heet een horst, het
geheel noem je een breukgebergte.
Omdat er nieuwe lithosfeer wordt gevormd in het midden van de oceanen moet er ook lithosfeer
verdwijnen. Dit gebeurt bij botsingen van platen. De breuklijn bij botsende platen heet een
convergente plaatgrens. Er zijn 3 variaties mogelijk:
- Een oceanische plaat botst tegen een continentale plaat: de oceanische plaat is zwaarder en
duikt bij een botsing onder (subductie). De convectiestroom trekt de plaat de diepte in en
door deze slab pull verdwijnt ook een stukje continentale plaat. Er ontstaat een diepe kloof
in de zeebodem (diepzeetrog). De oceanische lithosfeer zal smelten waardoor magmabellen
stijgen en weer afkoelen. Een deel van de continentale korst groeit van onder aan met
graniet door het langzaam stollen van de lava. Er kunnen bergen en vulkanen ontstaan. De
aardbevingen die ontstaan zijn zwaar.