Organisatie en management
Hoofdstuk 1 Denken over organisatie en management
1.1 Introductie
Organisatiekunde is een interdisciplinaire wetenschap die zich bezighoudt met het besturen van het
gedrag van organisaties alsmede de factoren die dit gedrag bepalen en de wijze waarop organisaties
het meest doeltreffend bestuurd kunnen worden. Twee aspecten van organisatiekunde: descriptief
aspect (gedrag) en prescriptief aspect (advies over te volgen handelswijze). Interdisciplinariteit is dat
de organisatiekunde veel elementen bevat die afkomstig zijn uit andere wetenschappen. Een
multidisciplinaire aanpak is het bijdragen uit alle vakgebieden verzamelen die we nodig hebben voor
een onderzoek. Interdisciplinaire aanpak gaat nog een stap verder door verschillende bijdragen naar
hun specifieke belang worden afgewogen en worden gebruikt voor de ontwikkeling van en nieuwe
benadering, waarbij het onderwerp in zijn totaliteit wordt beschouwd (ambitieuze aanpak). Besturing
zijn poging tot gerichte beïnvloeding. Doeltreffendheid of effectiviteit is de mate waarin de besturing
slaagt.
1.4 Denkrichtingen en persoonlijkheden
In figuur 1.2 worden de belangrijkste personen uit de geschiedenis van de organisatiekunde op een
tijdlijn gezet:
- Socrates/plato 1.5
- Machiavelli 1.5
- Adam Smith 1.5
- Scientiffic management van Taylor 1.6
- General management theory van Fayol 1.7
- Bureaucratie van Weber 1.8
- Human Relations van Mayo 1.9
- Revisionisme van Bennis, Likert, Maslow, Herzberg en McGregor 1.10
- Systeembenadering van Boulding 1.11
- Contingentiebenadering van Lawrence & Lorsch 1.12
- Porter 1.13
- Peter 1.13
- Crosby 1.13
- Mintzberg 1.13
- Hammel 1.13
1.5 Periode voor de industriële revolutie (400 v. Chr. – 1900 na Chr.)
Machiavelli kwam met een boek met richtlijnen die vorsten, maar ook andere leiders, van nut
kunnen zijn. Het is gericht op het behoud van macht en de uitbreiding ervan. Adam Smith kwam met
een boek waarin stond dat productieve arbeid de bron van welvaart is. De arbeid heeft meer
aandacht voor efficiency.
1.6 Frederick Taylor en het Schientific Management (1900)
Taylor boos voor het eerst een systematisch, samenhangende bedrijfskundige benadering voor de
wijze waarop de productie georganiseerd zou moeten worden. Een bedrijfsleider moet een visie
hebben op zijn taak die bestaat uit plannen, coördineren, toezicht uitoefenen en controleren van
resultaten. Enkele hoofdpunten uit zijn ontwikkelde theorie:
- Wetenschappelijke analyse van de werkzaamheden en het uitvoeren van bewegingsstudies
- Vergaande taakverdeling en training van arbeiders
- Hechte vriendschappelijke samenwerking tussen leiding en arbeiders
- Bedrijfsleiders zijn verantwoordelijk voor het analyseren van en het zoeken naar
werkmethoden.
, - De juiste man op de juiste plaats
- Invoeren van prestatiebeloning met als doel lagere productiekosten
Hij heeft acht functies van de arbeidsverdeling: tijd en kosten, werkinstructies, bewerkingen en hun
volgorde, werkvoorbereiding en uitgifte, onderhoud, kwaliteitscontrole, technische leiding en
personeelsbeheer. Dit heet het achtbazenstelsel.
1.7 Henry Fayol en de General Managementtheorie (1900)
Henry Fayol is de eerste die een samenhangend stelsel van opvattingen ontwikkelde over de wijze
waarop organisaties in hun geheel bestuurd zouden worden. Zijn General Management theorie was
bedoeld als onderwijsmodel. Hij onderscheidde zes onafhankelijke managementgebieden: technisch,
commercieel, financieel, zelf beschermend, boekhouding, besturing. De besturing zorgt voor de
onderlinge samenhang op de overige gebieden. De vijf taken van een manager zijn: plannen of
vooruitzien, organiseren, bevel voeren, coördineren en controleren. Eenheid van commando was
voor Fayol het belangrijkste principe.
1.8 Max Weber en de theorie van de bureaucratie (1940)
Terwijl Taylor zich vooral op productiebedrijven richtte en Fayol op management in het algemeen,
heeft Max Weber zich beziggehouden met overheidsorganisaties en grote organisatie vanuit
sociologische invalshoek. Er is sprake van een bureaucratie als een organisatie volgende de
kenmerken van Weber functioneerde. De beschrijving van bureaucratie is bedoelde als objectief-
wetenschappelijke analyse van de toen overheersende organisatievorm , waarbij hij zowel positief,
doeltreffende eigenschappen aantrof, als negatief, niet-doeltreffende kenmerken. Hij zag
bureaucratie als een perfect middel om gestelde bestuurlijke doelen te bereiken alsmede een
organisatievorm die zo perfect in elkaar zit dat het zichzelf in stand houden een doel op zich wordt.
1.9 Elton Mayo en de Human Relations-beweging (1945)
Elton Mayo deed onderzoek naar het verband tussen werkomstandigheden en de productiviteit. Niet
alleen objectieve factoren waren bepalend voor het resultaat, maar ook subjectieve factoren, zoals
aandacht en waardering zorgden voor een hogere productiviteit. Samenwerking is het toverwoord en
dus zijn sociale vaardigheden voor leidinggevende zeer belangrijk. Het grote belang van de beweging
ligt vooral in het ontdekken van het belang van menselijke factoren voor de effectiviteit.
1.10 Rensis Likert en het revisionisme (1950)
De benadering van Taylor is een organisatie zonder mensen en die van de HR-beweging groepjes
mensen zonder organisatie. Het revisionisme was een beweging die hiertussen ging zitten. Likert
richtte zich op de organisatiecultuur en communicatie, die bestaat uit overlappende groepen (liking
pin-structuur). De theorie van Herzberg was gebaseerd op de basisbehoefte van de psycholoog
Maslow. Vijf niveaus van behoefte:
- Fysieke behoeften
- Behoefte aan zekerheid en veiligheid
- Behoefte aan acceptatie
- Behoefte aan erkenning
- Behoefte aan zelfontplooiing
Douglas McGregor ontwikkelde een theorie met twee visies op de mens in de organisatie: theorie X
en theorie Y. met theorie X wordt aangegeven hoe de meeste organisaties functioneerde (Scientific
Management) en met theorie Y gaf hij zijn eigen visie op hoe mensen in een organisatie moeten
samenwerken.
1.11 Kenneth Boulding en de systeembenadering (1950)
Een organisatie die gezien wordt als een systeem is een geheel van samenhangende delen.
organisaties staan in wisselwerking met de omgeving. Synergie is als het totale resultaat van alle
subsystemen groter is dan de optelsom van hun individuele resultaten. De systeembenadering stelt
dat het management organisatieproblemen integraal dient aan te pakken.
, 1.12 Paul Lawrence en Jay Lorsch en de contingentiebenadering (1965)
Er is geen one best way of management. Contingentie betekend bepaaldheid door situatie. Bij de
contingentiebenadering is het de kunst om te ontdekken in welke omstandigheid welke techniek het
beste kan worden toegepast. De contingentiebenadering daagt het management voortduren uit de
complexiteit van omgevingsrelaties te onderkennen en per situatie te zoeken naar de best passende
keuzes in strategie, organisatiestructuur enzovoort.
1.13 Recente organisatietheorieën (1980 +)
Henry Mintzberg en organisatiestructurering en strategische planning
Mintzberg heeft bijdragen geleverd op gebed van het structuren van organisaties, management en
strategische planning. Er kan volgens Mintzberg nooit worden gesproken over de beste structuur van
organisaties, er bestaan verschillende wegen naar succes. Organisaties moeten hun eigenschappen
samenbrengen tot een gemeenschappelijk vorm (configuratie). Basisvormen van de configuratie:
- Ondernemersorganisatie
- Machineorganisatie
- Professionele organisatie
- Divisieorganisatie
- Innovatieve organisatie
- Zendingsorganisatie
- Politieke organisatie
Peter Drucker en algemeen management
Volgens Drucker we na de industriële revolutie beland zijn in de kennisrevolutie. Verhoging in de
productiviteit in de kennis- en dienstensector wordt een voorwaarde voor economische groei. Het
kenmerk van een kenniswerker is dat de werker goeddeels de inhoud van zijn werk bepaald. Veel tijd
wordt besteed aan niet-efficiënte coördinatie en afstemming. Volgens Drucker kan de productiviteit
verhoogd worden door het analyseren en opnieuw structureren van het werk, uitbesteden van
dienstverlenend werk buiten de organisatie en formuleren van teams die goed passen bij een
bepaald werk type. Volgens Drucker is niet één organisatievorm de juiste.
Micheal Porter en strategie
Porter heeft een grote invloed op het ontwikkelen van strategisch denken en handelen in
ondernemingen. Met zijn vijf omgevingskrachten reikt hij ondernemingen een methode aan om het
concurrentiegedrag te analyseren. Een concurrentievoordeel kan volgens hem voortvloeien uit het
gegeven dat een onderneming tegen lagere kosten dan de concurrentie kan aanbieden of door een
stuk toegevoegde waarde te creëren. Porter komt tot de conclusie dat uiteindelijk de omgeving van
de organisatie de oorsprong is van duurzaam concurrentievoordeel.
Micheal Hammer en herstructureren van bedrijfsprocessen
Bij zijn re-engineering zijn bedrijven gebaseerd op drie principes:
- Basiseenheid van werk is de taak
- Eenvoudige taken worden verricht door laaggeschoolde mensen
- Er bestaat een onderscheid tussen uitvoerders en managers (hiërarchie)
Deze principes werken goed bij een omgeving die langzaam verandert en zich kenmerkt door
voorspelbaarheid en continuïteit. Door de opkomst van snelle technologische ontwikkelingen en
opkomst van wereldwijde markten lijdt de taakgerichte organisatie, waarbij elke proces is
onderverdeeld tot onnodige traagheid, bureaucratie en inflexibiliteit. Ondernemingen zullen
procesgericht moeten werken. Een proces is een opeenvolging van activiteiten die waarde creëren
voor de afnemer. In de nieuwe organisaties werken professionals en coaches. Volgens Hammer en
Champy zal de nieuwe organisatiebenadering leiden tot grotere kostenbesparingen.