Samenvatting organisatie en communicatie
Tentamen: 25 mei 18:00 – 19:00
Leerdoelen:
- De student begrijpt termen organisatie & management;
- De student weet wat de belangrijkste taken van verschillende managers in een organisatie zijn;
- De student heeft inzicht in de veranderende wereld van management en organisaties;
- De student begrijpt organisatieculturen en de speelruimte van managers hierin;
- De student is bekend met het belang van strategisch management en heeft inzicht in de
totstandkoming van
organisatie strategieën en structuren en kan de gevolgen voor (interne) communicatie bij
verandering inzien;
- De student is bekend met het HRM proces en externe invloeden hierop;
- De student begrijpt de relatie tussen maatschappelijk verantwoordelijk handelen, communicatie en
organisatiesucces;
- De student heeft inzicht in communicatievraagstukken in hedendaagse organisaties en kan de link
leggen
tussen toegepaste organisatiekunde en communicatie in organisaties.
,Paragraaf 1.1
Manager: iemand die samenwerkt met anderen en daarin een coördinerende en leidinggevende taak
heeft, met als oogmerk de doelstelling van de organisatie te verwezenlijken. (een afdeling, één
werknemer, team, uitzendkrachten, vertegenwoordigers van leverancier)
Lagere managers:
- Beheren het werk van uitvoerende medewerkers → degene die verantwoordelijk zijn voor
het maken van het product
- Worden vaak teamleider genoemd OF productmanager, kantoormanager of chef.
Middenmanagers:
- Geven leiding en coördineren het werk van de lagere managers
- Worden afdelingshoofd, projectleider, productieleider of divisiemanager genoemd
Hogere managers:
- Beslissingen nemen
- Doelstellingen definiëren die van invloed zijn op de hele organisatie
- Worden ook wel executive vice president, chief operating offer (COO), chief executive officer
(CEO) of managing director genoemd
Hiërarchie: de ononderbroken lijn van gezag die van het hoogste organisatieniveau naar de lagere
niveaus loopt en die verduidelijkt wie aan wie verantwoording moet afleggen
Paragraaf 1.2
Management: Het proces* van leidinggeven aan en coördineren van werkzaamheden zodat deze
efficiënt en effectief samen met en door anderen kunnen worden afgerond.
*= duidt erop dat de taken of primaire activiteiten waar de manager bij betrokken is cyclisch zijn.
Cyclisch wil zeggen dat de activiteiten in het proces steeds weer terugkomen. (plannen, organiseren,
leidinggeven en controleren komen steeds terug).
,Efficiënt: maximale output halen met zo min mogelijk input (middelen, mensen, geld en apparatuur).
→ middelen om iets gedaan te krijgen
Effectiviteit: het uitvoeren van de juiste activiteiten. Activiteiten die leiden tot de realisatie van de
organisatiedoelstellingen. → einddoel realiseren
Paragraaf 1.3
De vier management functies:
- Plannen
Formuleren van doelstellingen, ontwikkelen van strategieën voor het realiseren van deze
doelstellingen en het ontwikkelen van plannen om de benodigde werkzaamheden te integreren en
coördineren. → planningsfunctie
- Organiseren
Het vaststellen van de taken die moeten worden uitgevoerd, wie wat moet doen, hoe taken samen
moeten worden uitgevoerd, wie verantwoording moet afleggen aan wie en wie welke beslissingen
moet nemen. → organisatiefunctie
- Leidinggeven
Het aansturen van medewerkers door afzonderlijke medewerkers en werkgroepen tijdens het werk te
motiveren en te ondersteunen, de effectiefste communicatiekanalen te kiezen en problemen met
medewerkers op te lossen. → leidinggeven
- Controleren
Het vaststellen van de daadwerkelijke prestaties, het vergelijken hiervan met prestatienormen en het
zo nodig nemen van corrigerende stappen. → controlefunctie
Managementproces: het geheel van beslissingen en werkzaamheden waarbij managers betrokken
zijn tijdens het plannen, organiseren, leidinggeven en controleren. Managers moeten hun
werkzaamheden procesmatig uitvoeren.
, Henry Mintzberg: een prominent managementonderzoeker, vindt dat de taken van een manager het
beste kunnen worden omschreven aan de hand van de rollen die hij op het werk vervult. Hij
concludeert uit onderzoek dat managers 10 verschillende, maar nauw met elkaar verbonden, rollen
vervullen.
Managementrollen: Specifieke categorieën van managementgedrag. De tien managementrollen
worden gegroepeerd op basis van intermenselijke relaties, de overdracht van informatie en het
nemen van beslissingen.
Intermenselijke rollen: managementrollen die te maken hebben met mensen en met
vertegenwoordigende en symbolische zaken. Vertegenwoordigend en symbolisch: wil zeggen dat de
topmanager voor de buitenwereld vaak het gezicht van de organisatie vormt.
De drie intermenselijke rollen:
- Boegbeeld
- Leider
- Aanspreekpunt
Informatieve rollen: managementrollen die te maken hebben met het ontvangen, verzamelen en
verspreiden van informatie.
De drie informatieve rollen:
- Monitor
- Verspreider
- Zegsman
Beslissingsrollen: managementrollen die te maken hebben met het maken van keuzes.
De vier beslissingsrollen:
- Ondernemer
- Probleemoplosser
- Toekenner van middelen
- Onderhandelaar