Literatuur probleem 1
H0.9 Materieel en formeel recht
Het onderscheid tussen materieel en formeel belastingrecht is die tussen de zogenoemde
heffingswetten, dat zijn wetten waarin belastbare feiten, voorwerpen van heffing, maatstaven
van heffing, belastingplichtigen en tarieven worden aangewezen. Dus de wetten die bepalen
wie voor wat en voor hoeveel belast wordt, en aan de andere kant de zogenoemde
algemene wetten, dat zijn de wetten die voor alle belastingen algemene heffingsregels,
controleregels, sanctieregels, invorderingsregels en rechtsbescherming regels geven.
De wetgever is al vroeg begonnen om bepalingen onder algemene wetten onder te brengen,
dat zijn er momenteel drie:
1. de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) voor onder meer de
heffingstechnieken, controlebevoegdheden van de fiscus, de boeteoplegging
bevoegdheden van de fiscus, het fiscale strafrecht, de rechtsbescherming van de
belastingplichtige en het fiscale procesrecht.
2. de Algemene wet bestuursrecht (AWB), omdat belastingrecht ook bestuursrecht is.
Men vindt hier de algemene bepalingen over bezwaar/beroep, over het verkeer
tussen overheid en burger, het uniforme deel van bestuursprocesrecht, het
bestuurlijke-boeterecht en de algemene regels over bestuurlijke geldschulden.
3. de Invorderingswet 1990,over de speciale incassobevoegdheden van de ontvanger
van rijksbelastingen als er niet (tijdig) betaald wordt.
-> al het niet-materiële belastingrecht, dus al het belastingrecht dat ergens anders dan in de
heffingswetten is geregeld met name in de genoemde algemene wetten, wordt formeel
belastingrecht genoemd.
H1.2 materiële en formele belastingschulden
Een belastingschuld is een uit de wet voortvloeiende publiekrechtelijke verbintenis.
Belastingschulden ontstaan voortdurend, doordat zich bij belastingplichtigen op enig
moment dan wel door tijdsverloop belastbare feiten voordoen. Men spreekt in dit verband
van het ontstaan van materiële belastingschulden.
- materiële belastingschulden moeten worden geformaliseerd om tot belastingheffing
te kunnen komen. Door formalisering wordt de reeds bestaande materiële
belastingschuld vastgelegd (declaratoir) en ontstaat voorts een afdwingbare
betalingsverplichting (constitutief).
Het materiële belastingrecht ziet op de totstandkoming van materiële belastingschulden
ingevolge de heffingswetten (inkomsten- ,omzet- ,hondenbelasting enz.).
Het formele belastingrecht heeft onder meer betrekking op de wijze van heffing,
informatie- en administratieve verplichtingen van belastingplichtigen, controle, navorderen
en naheffen door de Belastingdienst, bezwaar/beroep, rechtsvinding, bestuurlijk boeten,
algemene beginselen van behoorlijk bestuur en internationale rechtsbescherming.
, H1.3 Wijzen van heffing ingevolge de AWR Art. 6 t/m 20 AWR
De AWR heeft geleid tot unificatie van onder meer de wijzen van heffing. De AWR
onderscheidt twee hoofdmethoden:
1. heffing bij wege van aanslag (aanslagbelastingen)
2. heffing bij wege van voldoening of afdracht op aangifte (aangiftebelastingen)
Bij aanslagbelastingen wordt de materiële belastingsschuld door de inspecteur
geformaliseerd door middel van een aanslag (bijv. door inkomstenbelasting). De inspecteur
wordt geacht de aangifte van de belasting- of inhoudingsplichtige te hebben gezien. Als
achteraf blijkt dat de aanslag tot een lager bedrag is vastgesteld dan de belastingsplichtige
materieel verschuldigd is, dan kan een navorderingsaanslag worden opgelegd.
Bij aangiftebelastingen vind formalisering plaats ofwel door de belastingsplichtige zelf die
aangifte doet en de door hem verschuldigde belasting voldoet (omzetbelasting), ofwel door
de inhoudingsplichtige (bijv. werkgever) die op aangifte een bedrag afdraagt (loonbelasting)
ter delging van de door hem berekende materiële belastingschuld van de belastingplichtige
(werkgever).
Voor alle belastingen geldt dat de inspecteur aan degene die vermoedelijk belastingsplichtig
of inhoudingsplichtig is een aangiftebiljet kan uitreiken. (art. 6 AWR). Deze dient dan aangifte
te doen (art. 8 lid 1 AWR). De belastingsplichtige die geen uitnodiging tot het doen van
aangifte heeft ontvangen, is verplicht de inspecteur te verzoeken hem een aangiftebiljet uit
te reiken. (art. 6 lid 2 AWR j.o. art 2 en 3 uitvoeringsregeling AWR)
→ van vrijblijvendheid is geen sprake
H1.4 Hoofdstuk III AWR: heffing van belasting bij wege van aanslag
Art. 11 lid 1 AWR lid 1:’de aanslag wordt vastgesteld door de inspecteur.’ De aangifte wordt
aangemerkt als een hulpmiddel bij de vaststelling van de aanslag.
Lid 2: de inspecteur kan van de aangifte afwijken en heeft in bepaalde gevallen zelfs geen
aangifte nodig om een aanslag te kunnen opleggen. (ambtshalve aanslag)
De inspecteur heeft drie jaar na het ontstaan van de materiële belastingschuld de
gelegenheid een aanslag vast te stellen. Deze kan verlengd worden met het op verzoek van
de belastingplichtige verleende uitstel voor het doen van aangifte. (lid 3) Bij een belasting
die per tijdvak wordt geheven, begint de termijn te lopen bij het einde van het tijdvak. (lid 4)
- een te late aanslag is vernietigbaar, niet nietig. De belastingplichtige zal dus tijdig
bezwaar moeten maken tegen de aanslag, anders krijgt deze formele rechtskracht.
gedurende het lopende belastingjaar kunnen geschatte voorlopige aanslagen worden
opgelegd (art. 13 AWR). Indien gedurende een jaar verlies wordt geleden dat achterwaarts
kan worden verrekend met eerdere winstjaren (carry back), kan op verzoek voorlopige
teruggaaf van inkomsten- of vennootschapsbelasting worden verleend bij ‘negatieve’
voorlopige aanslag. (lid 2)
Het Pay as you go-principe: belasting betalen zoveel mogelijk tegelijkertijd met het
ontvangen van de inkomsten. Dit wordt bij werknemers vooral gewaarborgd door de afdracht
van loonbelasting over salarisbetalingen (voorheffing). Voorlopige aanslagen en
voorheffingen worden verrekend met de aanslag dan wel, als geen aanslag wordt opgelegd,