Samenvatting Beroep sociaal werk
Pauperparadijs leerdoelen
Mens als historisch wezen:
o Mens heeft een geheugen en kan aan de hand van eerdere ervaringen ‘leren’.
o Mens vormt een zelfbeeld aan de hand van eigen herinneringen en overgedragen
herinneringen.
o Geheugen selecteert en manipuleert: sommige herinneringen worden bewaard, verkleurd,
verdrongen, vergeten, vaak in relatie met sociale verwachtingen (taboes) of fysieke
beperkingen (dementie).
o Sociale groepen kunnen ook gezamenlijke interpretaties onderhouden over herinneringen.
Zelfbeeld/identiteit kan informatie bevatten over:
o Rol en opvatting over hiërarchie in groep.
o Reden en oorzaak van bestaan zingeving.
o Opvattingen over loyaliteit (aan wie en hoe).
o Opvattingen over goed en kwaad.
o Omgangsvormen
o Historische rechtvaardiging van recht en onrecht (waarom besta ik/groep en hoe is dat in de
geschiedenis te plaatsen).
o De som van deze factoren wordt ook wel met de term ‘identiteit’ aangeduid.
Vrije wil vs. Determinisme: Kunnen we ons onttrekken aan ons erfgoed?
o Determinisme: ‘nee, we hebben de illusie van vrije wil en vrije keuze, maar in werkelijkheid
is alles een reactie op het voorgaande en voorspelbaar’. Feitelijk ligt daarmee alles vast.
o Sociaal-determinisme: ‘de sociale omgeving van de mens bepaald zijn visies en ideeën en
daarmee zijn handelen’. Probleem: kun je dan nog wel verantwoordelijk zijn voor je daden?
o Vrije wil: gaat uit dat de mens, ondanks zijn culturele/economische/genetische etc. erfgoed
altijd een rationeel vermogen heeft om tot een eigenstandige keuze te komen.
Intergenerationele processen: effecten met betrekking tot namen, genetica, financiën, gezondheid,
cultuur en mobiliteit.
Sociaaleconomisch en cultureel erfgoed:
o Opwaartse sociale en culturele mobiliteit: we willen dat onze kinderen het beter krijgen dan
onszelf.
o Vaststaat: we nemen vaak meer van onze ouders over dan waartegen we ons verzetten. Dus
we maken vaak dezelfde keuzes als onze ouders.
Financiën:
o Echtgenoot en kinderen zijn erfgenaam van de overledene. In tweede instantie andere
familieleden. Relatief weinig belasting erover betalen, minder dan over arbeid.
, o Overdracht van kapitaal is dus groot, vinden we kennelijk belangrijk. Kinderen misschien wel
belangrijker dan ouders zelf.
o Rechtvaardig weinig belasting? Meningen verschillen.
Religieuze en politieke cultuur:
o Door religie streng opgevoed door ouders, zou je vaak dezelfde keuze maken als je ouders.
Bijv. bij stemmen kiest 90% hetzelfde als ouders i.v.m. religie.
Namen geven: erf je vaak van je ouders.
o Vroeger dacht men dat met namen ook de eigenschappen van overledenen doorgegeven kon
worden.
o Vanaf 1970 mag elke voornaam in NL, zolang het geen vulgaire naam of bestaande
achternaam is.
o Vanaf 1960 vernoemden de meeste mensen hun kinderen naar hun ouders. Daarna voeren
modenamen de boventoon.
o In jaren 60-70 grote breuk met veel erfgoed: religieus, cultureel en dus ook namen.
o Mensen met bijv. ook een Marokkaans paspoort te maken met verplichte namenlijst. Doen
ze dit niet krijgen ze problemen met het erfrecht.
Genetica (erfelijkheidsleer):
o Onze genen bevatten DNA waarin onze erfelijke eigenschappen opgeslagen zijn.
o Bij voorplanting erven we de heft van de genen van ene ouder en helft van andere ouder.
o Sommige genetisch erfgoed vinden we positief, ander erfgoed zien we niet zitten en willen
we kwijt.
o Vroeger was ons genetische erfgoed onontkoombaar, nu niet meer.
Gezondheid:
o Bijv. ouders die vaak drinken, dan zullen de kinderen ook sneller en meer gaan drinken.
De toekomst: erfelijke belasting, een keuze:
o Door prenataal onderzoek en kennis van het menselijk genoom kunnen al veel genetische
afwijkingen voortijdig onderkennen.
o We kunnen dus steeds meer kiezen welk erfgoed we wel en niet voor onze kinderen willen.
Hoewel dit een individuele keuze lijkt, hebben sociale normen hier veel invloed op.
Psychologisch erfgoed Contextuele therapie (Nagy):
o Door geboorte is ieder mens in een niet te ontkennen onomkeerbare verhouding met zijn
ouders gekomen. De basis hiervoor ligt voor een belangrijk deel in biologische, erfelijke
verwantschap.
o Zolang de mens leeft, blijft hij verbonden met zijn oorsprong. Wat er ook voorgevallen mag
zijn na de geboorte van het kind, wat ook de aard en de mate van ouderlijke
verantwoordelijkheid is geweest, de relatie van het kind tot zijn ouders blijft bestaan.
o Je staat altijd in het ‘krijt’ bij je ouders: zij hebben je het leven ‘geschonken’. Jij uit je
dankbaarheid daarvoor door de liefde die je naar je ouders uit en je ‘loyaliteit’. Je ouders
moeten dat ‘erkennen’: zien en waarderen. Gebeurt dit niet, dan raakt de relatie uit ‘balans’
balans van geven en nemen.
, o Balans van geven en nemen: als er geen balans is tussen ouder en kind zal dit generatie op
generatie worden doorgegeven.
o Loyaliteit:
o Roulerende rekening:
Les 2 pauperparadijs
Push- en pullfactoren:
o Pushfactoren: redenen om weg te gaan uit een land, bijv. werkloosheid, oorlog, ethische
conflicten etc.
o Pullfactoren: redenen om juist naar een land toe te gaan, bijv. veel werk, hoge verdienste
etc. Positieve en fijne plek om naar toe te gaan.
Industrialisatie: mensen trekken van platteland naar steden. Treinen maakten dit mogelijk.
Nederland in beweging 1878-1960, Urbanisatie en industrialisatie:
o “Migratie is een aanpassing aan veranderende leefomstandigheden, maar tegelijkertijd
veroorzaakt het allerlei verschuivingen die weer nieuw aanpassingen vereisen”. Vaak gezien
vanuit het vraagstuk of men in het bestaan kan voorzien door werk.
o Zorgde voor verlichting bij achterblijvers minder concurrentie op arbeidsmarkt en soms
voor inkomsten door het sturen van geld.
o Migranten begonnen over het algemeen onderaan de ladder: slechtste banen en slechtste
behuizing.
o Concurrentie met ‘autochtonen’ zorgden voor een dilemma: zo snel mogelijk aanpassen aan
de nieuwe omgeving of bescherming zoeken binnen eigen etnische groep.
o Landbouwcrisis in 1878 samen met industrialisatie zorgt voor sterke trek van platteland naar
de stad, maar ook naar Duistland en VS.
Tweede wereldoorlog Jodenvervolging:
o Vanaf 1940 systematische uitsluiting, concentratie, deportatie en gedwongen arbeid/moord.
o Bij terugkomst weinig erkenning voor leed: wordt tijdens de eerste dodenherdenkingen geen
aandacht aanbesteed. Veel teruggekomen Joden doen tevergeefs aanspraak op
eigendommen als huis of vermogen.
o Families werden uiteengerukt en weggevaagd.
o Pas na de jaren 60 komt er wat erkenning van het enorme leed.
Tweede wereldoorlog Arbeidseinsatz:
o In januari 1942 verklaarde Reichsmarschall Hermann Göring dat het voor het Reich dringend
noodzakelijk was arbeiders uit deze gebieden te verplichten voor de Duitse oorlogsindustrie
te werken. In die maand werd in NL de Nederlandse Arbeidsdienst ingesteld. Jonge mannen
moesten voor deze diens hun arbeidsdienstplicht vervullen.
o Mannen gaan naar Duitsland om voor een groot deel verplicht te werken.
Dekolonisatie (1945-1975):
o Nederland verliest grootste kolonie. Tussen 1945 en 1957 komen 290.000 mensen naar NL
ten gevolge van onafhankelijk strijd.
o Totoks: witte ‘kolonialen’ die bestuurs- en handelsfuncties hadden in Indië.
o Indo’s: ‘gemendbloedigen’, mensen met zowel Indonesische als Nederlandse voorouders.