Biologische grondslagen: neuropsychologie en psychofarmacologie
Biologische grondslagen: neuropsychologie en psychofarmacologie..................................................... 1
Thema 1 Introductie ................................................................................................................................ 2
Thema 1.1 Historische mijlpalen ......................................................................................................... 2
Thema 1.2 Neuropsychologische wetenschappelijke aanpak............................................................. 6
Thema 1.3 Neuropsychologische praktijk ........................................................................................... 9
Thema 1.4 Anatomie en beeldvorming ............................................................................................. 17
Thema 2 Psychofarmacologie ............................................................................................................... 27
Thema 2.1 Wat zijn psychofarmaca? ................................................................................................ 27
Thema 2.2 Neurotransmitters ........................................................................................................... 29
Thema 2.3 Principes van psychofarmacologie .................................................................................. 33
Thema 2.4 Afhankelijkheid ................................................................................................................ 37
Thema 3 Functiedomeinen.................................................................................................................... 40
Thema 3.1 Visuele waarneming ........................................................................................................ 40
Thema 3.2 geheugen ......................................................................................................................... 46
Thema 3.3 Taal .................................................................................................................................. 50
Thema 3.4 Aandacht en executieve functies .................................................................................... 56
Thema 4 Ziektebeelden ......................................................................................................................... 61
Thema 4.1 Vasculaire aandoeningen ................................................................................................ 61
Thema 4.2 Traumatisch hersenletsel ................................................................................................ 68
Thema 4.3 Epilepsie........................................................................................................................... 72
Thema 4.4 Dementie ......................................................................................................................... 75
Thema 4.5 Parkinson ......................................................................................................................... 80
Thema 5 Psychopathologie ................................................................................................................... 83
Thema 5.1 Schizofrenie ..................................................................................................................... 83
Thema 5.2 Stemmingsstoornissen .................................................................................................... 86
Thema 5.3 Autismespectrumstoornis ............................................................................................... 90
Thema 5.4 ADHD ............................................................................................................................... 93
Bijlage 1 Incidentie, prevalentie en sekse verschillen per aandoening................................................. 99
Bijlage 2 Overzicht van afwijkingen per aandoening uit thema 5 ....................................................... 100
1
,Thema 1 Introductie
Dit thema behandelt de geschiedenis van de neuropsychologie, de wetenschappelijke aanpak,
neuropsychologie in de praktijk en de anatomie van het menselijk brein.
Thema 1.1 Historische mijlpalen
In dit thema worden bekende namen, die veel voor psychologie hebben betekend, behandeld.
Hoofdstuk 1 Klinische neuropsychologie: een historische schets
Cel theorie over de geest
o De Grieken kenden 3 zielen:
1. Een voor het overleven (idem als planten).
2. Een voor activiteiten in relatie tot de omgeving (idem als dieren).
3. Een hogere-orde ziel, die onderscheid maakt tussen goed en fout, ofwel psychikon
hegemonikon of spritus animalis.
o De mens had als enige alle 3 deze zielen, waarbij uitganspunt van Hippocates en Plato was
dat de hogere-orde ziel zich in de hersenen bevindt. Alhoewel Aristoteles ook op het belang
van het hart wees, werd uitgangspunt dat de geest zich in de hersenen bevindt.
o Wetenschappers uit de oudheid zagen hersenventrikels als plaatsen van de geest:
1. De eerste cel (sensus communis ofwel verenigde zintuigen) bevat informatie uit
verschillende zintuigen.
2. De tweede cel interpreteert het beeld (imago) samen met een affectieve component.
3. De derde cel (memoria) is het geheugen.
o Deze cel theorie is nog steeds de basis voor de cognitieve psychologie.
1. Het is een algemeen systeem van informatieverwerking, zonder aparte functies voor
visuele of auditieve beelden, voor muziek of taal.
2. Het is een opvatting over de geest van iedereen, ofwel zonder individuele verschillen.
3. Individuele verschillen vinden we terug in theorieën over persoonlijkheid of karakter.
4. Fysiognomie is een term van Aristoteles en betekent ‘interpretatie van het gelaat’. Het
bloeide rond 1750 op door een boek van Johann Lavater en was vooral populair onder
priesters en dominees, die mensenkennis nodig hadden.
Descartes
o De mens kan worden opgedeeld in 2 substanties res extensa (het lichaam) en res cogitans
(de geest). De geest is niet materieel en huist in de pijnappelklier (epifyse).
o Res cogitans is een soort bestuurder, die via de zenuwen informatie krijgt vanuit het hele
lichaam en die door middel van herinneringen verwerkt tot boodschappen die naar het
lichaam worden gestuurd en tot beweging leiden. Hij beschrijft hiermee een reflex.
Gall en lokalisatie
o Gall vond het idee dat gedrag af te lezen was aan gelaatstrekken (fysiognomie) niet logisch,
omdat hij wist dat gedrag een gevolg was van de werking van de hersenen.
o Gall stelt dat alle psychologische functies aangeboren zijn en zich als zelfstandig orgaan aan
de buitenkant van de hersenen bevinden. Gall ging dus uit van het principe van
onafhankelijke functies. Hij stelde dat deze functies op een vaste plek zitten en als je ergens
goed in bent is dit deel dus beter ontwikkeld en komt daardoor een knobbel in je schedel
op die plek.
o Hij baseerde dit op onderzoek van de schedel en laesies.
2
, o Deze visie heette frenologie en werd ondersteunt door Johann Spurzheim, en vanuit
Duitsland werd de visie van Gall ook bekend in Engeland en Amerika. Het werd een
populaire zienswijze, maar niet onder de wetenschappers en binnen de kerk.
o Zijn idee dat je op basis van knobbels in de schedel iets kon zeggen over de werking van de
hersenen, klopte niet. Maar, zijn ideeën over lokalisatie en het feit dat de werking van de
hersenen via de cortex (buitenkant hersenen) verloopt bleken wel aardig te kloppen.
o Kritiek kwam van Flourens, die aantoonde dat het effect van een hersenbeschadiging niet
afhangt van de plek (lokalisatie), maar de omvang van de beschadiging.
De clinicoanatomische methode
o De clinicoanatomische methode wil zeggen dat je bij patiënten met hersenletsel de
specifieke uitvalsverschijnselen in kaart brengt.
o Bouillard stelde daarmee dat lokalisatie als uitgangspunt van Gall wel klopte. Ook Broca
deelde deze mening. Hij ontdekte het gebied van Broca, waarmee je woorden uitspreekt.
o Broca stelde ook dat dit gebied in de linkerhersenhelft zit en dat de beide helften dus
verschillende functies hebben. Dit was vrij revolutionair, want de heersende opvatting was
op dat moment nog dat vorm functie bepaalt, dus organen met dezelfde vorm hebben ook
dezelfde functie.
o Men legde overigens niet de link tussen de asymmetrie in lokalisatie van taal en de
handvoorkeur bij de mens.
o Charcot gebruikte de methode om nieuwe ziektebeelden beschrijven als multiple sclerose
(MS), amyotrofe laterale sclerose (ALS), het syndroom van Gilles de la Tourette en
Parkinson.
o Wernicke (Duitsland) stelde dat er een apart centrum in de temporaalkwab is, voor het
herkennen van gesproken woordbeelden. Ook stelde hij dat er een vezelbaan loopt tussen
dit centrum en het centrum van Broca. Wernicke geloofde niet in de verzameling van
functies van Gall, hij zag hersenen als een instrument dat sensorische prikkels koppelt aan
motorische reacties.
o In Engeland was John Locke een voorstander van het empirisme, ofwel hij geloofde niet in
aangeboren eigenschappen en kennis. Alles wordt aangeleerd door associaties, deze
zienswijze heet daarom ook wel associationisme.
o John Hughlings-Jackson (Engeland) stelt dat Broca de plaats van een laesie niet moet
verwarren met de plaats van een functie. Deze tweedeling speelt nog steeds in de
neuropsychologie. Sommigen geloven in een beschrijving van functies in (aangeboren)
modules, andere geloven in neurale netwerken die zich vormen onder invloed van
ervaringen.
Holisme
o Rond 1900 ontstond er verzet tegen de lokalisatiebeweging in Europa.
o Pierre Marie stelde dat er maar 1 stoornis van de taalfunctie is, wellicht in combinatie met
een articulatie probleem. Maar Broca-afasie was geen specifieke taalstoornis in zijn ogen.
o Constantin von Monakow pleitte ook tegen te ver doorgevoerde lokalisatie, omdat hij
stelde dat hersengebieden bij een bepaalde functie samenwerken.
o Ook Freud schrijft een kritisch stuk tegen de centrabenadering van Wernicke, waarin hij
stelt dat gebieden overlap en samenwerking kennen en niet zelfstandig werken.
o Goldstein komt vanuit de gestalt beweging (geheel is meer dan de delen) en stelt dat het
van belang is om te kunnen reflecteren op stimuli in plaats van direct te reageren. Dit heet
ook wel abstacte attitude.
o Henry Head noemt aanhangers van lokalisatie Diagram makers.
3
, o Echter, holisten konden lokalisatie niet helemaal loslaten, taal zit nu eenmaal nooit in de
occipitaalkwab, dus ook zij moesten een bepaalde mate van lokalisatie onderkennen.
Luria: een globaal model
o Luria heeft geprobeerd een systeem te maken van alle op dat moment bestaande
neuro(psychologische) feiten en theorieën dat hij integreerde met zijn eigen klinische
waarnemingen bij soldaten met hersenverwondingen uit WOII.
o Hij zocht balans tussen lokalisatie en holisme en zag de hersenen als 1 complex, functioneel
systeem, met daarbinnen verschillende subsystemen die heel flexibel en adaptief zijn
omdat ze veranderen onder invloed van leerprocessen.
o Ofwel op basis van de gedragsstoornis kun je nooit rechtstreeks een conclusie trekken over
de beschadiging van specifieke hersengebieden.
o Luria vat de functionele architectuur van de hersenen samen in obv 3 globale indelingen,
die dus een bepaalde mate van lokalisatie impliceren:
1. Drie interacterende functionele eenheden gerelateerd, die bij elke mentale activiteit
zijn betrokken:
Subcorticale activatie: de eerste eenheid staat voor regulatie van waakzaamheid
en aandacht. Stoornissen in deze functie zitten vooral in de hersenstam,
diencefalon en mediale gebieden.
Posterieure input: de tweede eenheid staat voor cognitieve informatieverwerking
(waarneming, verwerking en opslag). Stoornissen zitten vooral achter de centrale
fissuur en de posterieure gebieden van de laterale cortex.
Anterieure output: de derde eenheid staat voor organisatie van gedrag (planning,
regulatie, en monitoring). Stoornissen komen door schade voor de centrale
fissuur, zijnde de motorische, premotorische en prefrontale cortex.
2. Drie hiërarchisch geordende niveaus van verwerking:
Primaire zone, zijnde de projectiegebieden van zintuigen en motoriek. Hier is
sprake van een sterke lokalisatie (die zelf holisten nooit hebben betwist).
Secundaire zone, die nog grotendeels modaliteit specifiek is en betrokken is bij
verdere verwerking van betekenisverlening aan binnenkomende informatie.
Tertiaire zone, structuren die noodzakelijk zijn voor multimodale en cognitieve
integratie, het vormen van intenties en plannen en evalueren van eigen gedrag.
3. Gedrag dat wel of niet gereguleerd wordt door taalprocessen en lateraliteit. Luria zag
samenwerking tussen de beide hersenhelften als noodzakelijk voor elk complex
gedrag, maar niet voor taal, dat vanuit linker hersenhelft komt.
o Het model van Luria zorgde ervoor dat de lokalisatie discussie verstomde.
Een eerste aanzet: de testbatterij
o De Halstead-Reitan-testbatterij is ontwikkeld om verschillende psychologische functies in
kaart te brengen. Deze kan als screening op cognitief functioneren worden gebruikt, maar is
niet gebaseerd op een integrale theorie over hersenen en gedrag.
o Luria-Nebraska Neuropsychological Battery (LNNB) is door Golden ontwikkeld en gebaseerd
op de ideeën van Luria. Deze test gebruikt objectieve scores.
o Deze testen leidden tot een specialisatie van psychologen op neurologische afdelingen,
omdat zij hiermee het cognitief functioneren kunnen onderzoeken en beschrijven.
De neuropsychologie als zelfstandige discipline
o Gestimuleerd door 2 ontwikkelingen:
1. Het werk van Geschwind op het gebied van dubbele dissociaties.
2. Het werk van Sperry naar de effecten van split-brain operaties, waaruit bleek dat de
rechterhersenhelft beter is in bepaalde functies dan de linker.
4