HC’s Sociale Zekerheidsrecht
HC 1 – Grondslagen en beginselen van het socialezekerheidsrecht
Van oudsher: armenzorg en liefdadigheid. Werd vaak gedaan door rijkeren. In die zin is die vorm van sociale
zekerheid al heel oud.
De eerste wettelijke sociale bescherming in arbeidswetgeving eind 19e eeuw: liberalen (Thorbecke en Van
Houten) bestrijden extreme armoede. Mede onder invloed van revolutiegevaar. Die arme mensen konden in
opstand komen.
20e eeuw: opbouw van de welvaartsstaat met name in de periode na de WOII, saamhorigheid, alles opnieuw
opbouwen. Een periode van veel draagkracht om het socialezekerheidsstelsel uit te breiden.
1989: einde van het rode gevaar? De val van de Berlijnse muur en het instorten van de Sovjet-Unie. In de westerse
wereld rees de vraag of we het socialezekerheidsstelsel nog wel nodig was. Mensen kunnen goed voor zichzelf
zorgen etc.
De aandachtsgebieden van sociale zekerheid volgens ILO CO. 102:
Medische zorg
Ziekte
Invaliditeit, arbeidsongevallen, beroepsziekten
Werkloosheid
Ouderdom
Gezinslasten en moederschap
Achterblijven na vooroverlijden (voor weduwen en wezen)
Heel breed spectrum. Als je in onze eigen wetgeving kijkt, kom je op een lange lijst van wetten met elk hun eigen
afkorting.
Rubricering naar oorsprong:
Sociale voorzieningen
Werknemersverzekeringen
Volksverzekeringen
Sociale voorzieningen lange traditie van liefdadigheid
Armenwetten van 1854 en 1912
1965: Algemene Bijstandswet (nu Participatiewet)
Doelgroep sociale voorzieningen: behoeftigen, mensen die zo arm zijn dat ze zichzelf niet meer kunnen
onderhouden
Sociale verzekeringen – moderne tijd, tijd waarin sprake was van staatsvorming en duidelijke groei van macht van de
staat. Deze ging de samenleving meer inrichten en organiseren.
Werknemersverzekeringen Bismarck was de Duitse architect van de werknemersverzekering.
o Ziektewet 1913 vangnet ZW 1996 (en loonplicht bij ziekte)
o Ongevallenwet 1901, Invaliditeits- en Ouderdomswet 1919 WAO 1967 WIA 2006
Volksverzekeringen Beveridge was de Britse architect van de volksverzekering. Het maakt niet uit welke
arbeidsrelatie je hebt (zelfstandige of werknemer of werkloos), maar iedereen die ingezetene is kan
aanspraak maken op een volksverzekering
o AOW 1957 AIW 1985. Het bijzondere van deze uitkering is dat het niet uitmaakt of je er behoefte
aan hebt, iedereen heeft er recht op. Zo ook prinses Beatrix.
o AWW 1959 Anw 1995
o AKW 1961 AKW (en kindgebonden regelingen)
o Oorsprong van het concept sociale zekerheid als vangnet, van wieg tot graf
Je hebt dus werknemersverzekeringen (werknemers), volksverzekeringen (ingezetenen) en sociale voorzieningen
(behoeftigen).
1
, Dit is een ‘grof’ schema met
uitgangspunten. In werkelijkheid zijn er
vele uitzonderingen!
Sociale zekerheid als vangnet: van loon naar bedelstraf loon uit arbeid, werknemersverzekeringen
(WW/ZW/WIA), ‘tussen’-voorzieningen (IOAW/IOW/TW), bijstand, bedelstraf.
1980-2020: vier grote hervormingen:
1. Bijstand en volksverzekeringen: gelijke behandeling m/v
Tot ongeveer 1980 waren er regelingen in Nederland in grote mate geënt op het feit dat de man met
name kostwinner was en hij dus degene was die een uitkering kon aanvragen als dit inkomen terugliep.
Alleen weduwen konden een uitkering krijgen, werkende vrouwen niet, ook al verloren zij hun inkomen.
Andersom konden mannen ook geen inkomen krijgen als hun vrouw overleed. Dat mocht niet meer,
omdat de EU dit verbood. Dit heeft geleid tot aanpassingen in het Nederlandse stelsel.
2. Ziekte en arbeidsongeschiktheid: privatiseren en activeren
Vanaf 1996 inbouwen financiële prikkels in ZW, WAO/WIA (zie week 2 en 3)
3. Werkloosheid: krimp en activeren
1987-2015: WW krimp uitkeringsduur
WW als arbeidsmarktinstrument (zie week 4)
4. Bijstand/participatie: decentraliseren en activeren
Van recht op bijstand naar participatiewet in 2015 (zie week 6)
21e eeuw: waarom hebben we nog sociale zekerheid nodig? Mensen vragen zich af waarom anno 2021 niet iedereen
voor zichzelf kan zorgen. Overwegingen waarom je die uitkeringen aan elkaar zou willen geven:
Solidariteit we leven met andere personen mee die minder inkomen heeft. Verschillende vormen:
o Draagkrachtsolidariteit: wie inkomen heeft draagt bij, wie behoefte heeft vraagt bijstand (de
sterkste schouders dragen de zwaarste lasten)
o Inkomenssolidariteit: premie is inkomen gerelateerd, uitkering is voor iedereen even hoog
o Rsicosolidariteit: iedereen is even welkom in de verzekering en krijgt dezelfde dekking tegen
dezelfde voorwaarden. In een commerciële verzekering wil je dit niet
o Leeftijdssolidariteit: jong met oud of oud met jong. Verbinding met risicosolidariteit.
Vereffening (repareren schade)
Wederkerigheid (voor wat hoort wat)
Verdienste (rechtvaardig arbeidsloon)
Paternalisme (spaardwang)
Emancipatie
Maatschappelijke cohesie
Stabiliseren koopkracht
Rechtsbeginsel (grondrecht/burgerrecht)
Terug naar de vraag: wat is sociale zekerheid?
2
, Een stelsel van sociale uitkeringen met meerdere doelen of waarden: bescherming bieden tegen sociale
risico’s, activeren en bevorderen van participatie (‘meedoen’), organiseren van solidariteit van sterk met
zwak, bevorderen van de sociale cohesie en daarmee de economie
Actualiteiten personele werkingssfeer
Het etiket dat partijen aan de overeenkomst hebben gehangen, mag geen rol spelen bij de vraag of sprake is van een
arbeidsovereenkomst of een ander soort overeenkomst.
ZZP en fiscaal recht:
2001: invoering Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) met als doel duidelijkheid vooraf scheppen
2005: Wet uitbreiding rechtsgevolgen VAR gebruikmaking VAR leidt tot vrijwaren premieplicht met als
doel de vergroting van de rechtszekerheid.
Van VAR II naar wet Dba:
Regering onderhandelt met zzp-partijen. Partijen stellen een ‘webmodule’ voor
Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (Wet DBA)
Wet DBA wordt ondanks grote kritiek aanvaard en treedt per 1 april 2016 in werking
Invoering opt-out mogelijkheid in de gelijkstellingsregeling (art. 1 lid 5 en 5 lid 4 RB)
o Let op: geldt niet voor alle gelijkgestelden (niet voor tussenkomst)
Wet DBA veroorzaakt paniek. Handhaving wordt uitgesteld, tot dusver tot oktober 2021. Wel handhaving bij
kwaadwillenden die opzettelijk een situatie van evidente schijnzelfstandigheid laten ontstaan of voortbestaan.
Regeerakkoord 2016 stelde een driedeling voor:
1. ‘Top’ zzp’ers opt-out: de zzp’ers die het beste verdienden zouden mogen kiezen om uit de
werknemersverzekeringen te stappen
2. Werkenden aan de onderkant: arbeidsovereenkomst wordt verondersteld het is lastig om van tevoren al
vast te stellen dat zij geen arbeidsovereenkomst hebben omdat dit in strijd is met het vrij verkeer van
diensten
3. Middensegment: webmodule met die hele lange vragenlijst
2018-2020
Commissie Regulering van werk buigt zich over de toekomst van de arbeidsmarkt
Verduidelijking gezagscriterium in handboek Loonheffingen per 1 januari 2019
Exploratie mogelijkheid minimumtarieven voor zzp’ers. Dit is inmiddels afgeblazen, dit blijkt heel veel
administratieve belasting voor mensen mee te brengen om precies te gaan overeenstemmen welke kosten
zij maken zodat je die minimumtarieven kan waarmaken.
Ondertussen in Europa:
‘A-typische’ werkers nu al 40% van alle werkers (0 urencontracten, uitzendbureaus etc.)
Zij hebben slechte toegang tot bescherming
Dit bedreigt financiële houdbaarheid van socialezekerheidsstelsels. Er komt minder premie binnen maar er
wordt wel meer beroep gedaan op uitkeringen
Het level playing field tussen lidstaten wordt ook hiermee bedreigt
Europese Pijler van Sociale Rechten: initiatief om ‘sociale markteconomie’ te versterken
Aanbeveling: werknemers en zelfstandigen die onder vergelijkbare voorwaarden moeten werken, adequaat
te beschermen en min of meer dezelfde bescherming bieden. In Europa wordt gevonden dat Nederland hier
echt iets aan moet doen.
Stand van zaken: we zijn bezig met het ontwikkelen van zo’n vragenlijst (webmodule) waarin heel veel vragen
moeten worden beantwoord om in te schatten of iemand nou met een bepaalde mate van zekerheid gebruik kan
maken van zelfstandigen. Dit zou moeten leiden tot een opdrachtgeversverklaring.
Personele werkingssfeer werknemersverzekeringen
Verzekering van rechtswege:
Partijen kunnen wel zelf bepalen hoe ze samenwerken, maar ze kunnen niet zelf bepalen welke kwalificatie
deze samenwerking in rechte krijgt. Ook niet als de werker hier vrijwillig voor kiest!
3
, Het is aan het UWV of de fiscus om te stellen en te bewijzen of er sprake is van verzekeringsplicht, en aan de
rechter om de knoop door te hakken
‘Ontduiking’ gaat twee kanten op: soms fingeren partijen wel een dienstverband om een uitkering te krijgen,
soms fingeren partijen dat er geen dienstverband is om geen premies te hoeven afdragen
Het werknemersbegrip in de werknemersverzekeringen:
Art. 3 WW/ZW + art. 8 WIA: ‘’werknemer’’ is de natuurlijke person die in privaatrechtelijke dienstbetrekking
staat
Op dit uitgangspunt gelden verruimingen (geen arbeidsovereenkomst, wel verzekerd, fictieve
dienstbetrekking, art. 4, 5 WW/ZW jo. Rariteitenbesluit) en uitzonderingen (wel een arbeidsovereenkomst,
niet verzekerd, art. 6 WW/ZW, zie ook art. 8 RB)
Systematiek onderzoek naar verzekeringsplicht:
Stap 1: art. 3 lid 1 WW/ZW ( art. 8 WIA): bepaal eerst of er een 610-dienstbetrekking is een werknemer
verbindt zich gedurende een zekere tijd, persoonlijk, arbeid te verrichten, in dienst van de werkgever. De
werkgever verbindt zich loon te betalen. Ruime uitleg van het begrip ‘persoonlijk’, ‘arbeid’ en ‘loon’.
o Onder arbeid vallen bijv. ook slaapdiensten; van waarde voor de werkgever; niet in de eerste plaats
gericht op uitbreiding van de eigen kennis en ervaring.
o Persoonlijk: niet (volledig) vrij zich te laten vervangen. Zie ook art. 7:659 BW.
o Loon: in geld of in natura, ook als het maar 50 cent per uur is en ongeacht benaming door partijen
o Het probleem is vaak ook de uitleg van ‘in dienst’ of gezag. In
dienst/gezagsverhouding/ondergeschiktheid impliceert een aanwijzingsbevoegdheid, zie ook art.
7:660 BW (inhoudelijk en/of organisatorisch). Maar, ook bij een overeenkomst van opdracht zijn er
aanwijzingen mogelijk (zie art. 7:402 BW).
Zo nee:
Stap 2: bepaal nu of er misschien sprake is van een fictieve dienstbetrekking.
o Art. 4 WW/ZW: gelijkgestelde arbeidsverhoudingen (= fictieve dienstbetrekking jo.
Rariteitenbesluit)
Art. 4 lid 1 sub a en b jo. lid 2 en lid 5: aannemer van werk die geen zelfstandige is in de zin
van Wet IB noch DGA en dienst hulpje, behalve als het werk voor een particulier wordt
gedaan
Art. 4 lid 1 sub c en d: bemiddeling. Voor bemiddeling geldt een overeenkomst tegen
beloning met ‘een ander’ (pseudo-werkgever), bemiddeling verlenen, geregeld, niet
bijkomstig, niet meer dan twee helpers, verhouding met pseudo-werkgever (‘de ander’) is
exclusief
Art. 4 lid 1 sub e-h: sommige bestuurders van een vennootschap die geen
grootaandeelhouder zijn, bemanning vissersvaartuigen, dienstplichtigen, lid van coöperatie
met werknemerszelfbestuur (ev lid 3)
o Art. 5 WW/ZW
Thuiswerker jo. art. 1 en 2 RB
Hulpje thuiswerker
Artiest of sporter jo. art. 4 en 4a RB
Persoonlijk arbeidsverrichter jo. Art. 5 RB: persoonlijke arbeid, op ten minste twee dagen
per week, aangegaan voor ten minste 30 dagen (of bij keten tezamen meer dan 30 dagen),
bruto-inkomen per week is minstens 40% van het minimumloon, lid 4 opt-out mogelijk en
zie ten slotte de uitzonderingen zoals neergelegd in art. 8 RB. Het gaat samengevat om een
4