Samenvatting literatuur Europees Arbeidsrecht
Week 1
EAR hoofdstuk 1 – Europees arbeidsrecht – een inleiding
De invloedrijkste bron voor Nederland is het recht van de Europese Unie, ofwel het communautair recht, EU-recht of
Unierecht. De Unie houdt zich met arbeidsrecht in zeer ruime zin bezig. Het gaat dan om maatregelen van ‘sociaal
beleid’ of ‘sociale politiek’. Verder maakt de Unie veel rechtsregels in het kader van haar actieve
‘werkgelegenheidsstrategie’, zoals scholing tot verhoging van de arbeidsparticipatie.
De belangrijkste doelstelling van de Europese samenwerking was oorspronkelijk een economische: men wilde door
middel van de instelling van een gemeenschappelijke markt tot economische vooruitgang van de – destijds zes –
deelnemende landen komen EEG-Verdrag. Kernonderdelen: douane-unie, gemeenschappelijk landbouwbeleid,
vrij verkeer van personen, diensten, goederen en kapitaal.
In de jaren ’70 was de tijd rijper voor een socialer Europa. Belangrijke aanjagers voor deze nieuwe sociale koers
waren de economische recessie in die jaren en de grote ongelijkheden qua werkgelegenheid en welvaartsniveau, die
nog altijd binnen de Gemeenschap bestonden.
Defrenne-arresten HvJ hiermee werd een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van een vooral
economische gemeenschap naar een die ook sociale doelstellingen kent. Ging om een geschil tussen stewardess
Defrenne en luchvaartmaatschappij Sabena omtrent ongelijke beloning van (vrouwelijke) stewardessen ten opzichte
van stewards, terwijl zij gelijke arbeid verrichtten.
HvJ: aan art. 119 EG-Verdrag/157 VWEU ligt niet alleen een economische doelstelling ten grondslag, maar dat
‘’anderzijds deze bepaling de uitdrukking is van de sociale doelstellingen van de gemeenschap, die immers niet
slechts een economische unie is, maar tevens door gemeenschappelijk optreden de sociale vooruitgang en een
voortdurende verbetering van de omstandigheden waaronder de volkeren van Europa leven en werken, moet
verzekeren.’’ De belangrijke verdragsbepaling van art. 157 VWEU heeft rechtstreekse werking en ook in horizontale
verhoudingen (werknemer vs. private werkgever) voor de nationale rechter kan worden ingeroepen.
Lissabonstrategie 2000: de Unie stelde zich een nieuw strategisch doel, te weten de meest concurrerende en
dynamische kenniseconomie van de wereld worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en
betere banen en een hechtere sociale samenhang. Deze strategie is in 2010 opgevolgd door de EU-2020 strategie.
Sinds het Verdrag van Lissabon (2009) stelt de Unie zich uitdrukkelijk tot doel een ‘sociale markteconomie’ tot stand
te brengen met een groot concurrentievermogen én gericht op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang
(art. 3 lid 3 VWEU).
De drie hoofdthema’s zijn: gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt (o.a. ‘een leven lang leren’), billijke
arbeidsvoorwaarden, waarbij een adequaat evenwicht tot stand moet worden gebracht tussen rechten en plichten
van werknemers en werkgevers en tussen flexibiliteit en zekerheid, en adequate en houdbare sociale bescherming.
De sociale pijler moet een referentiekader worden om de sociale prestaties van de deelnemende lidstaten en hun
prestaties op het vlak van werkgelegenheid te monitoren en hervormingen op nationaal niveau te stimuleren.
De Europese samenwerking is inmiddels uitgegroeid tot een Europese Unie die haar grondslag heeft in de
‘ondeelbare en universele waarden van menselijke waardigheid en van vrijheid, gelijkheid en solidariteit’, en die ‘de
mens centraal stelt in haar optreden’. De Unie streeft naast economische ook sociale doelstellingen na en heeft sinds
1 december 2009 een eigen, bindende grondrechtencatalogus Handvest van de grondrechten van de EU.
Het VEU of Unieverdrag bevat in feite het constitutionele recht van de Unie plus het gemeenschappelijke
buitenlands- en veiligheidsbeleid, in het VWEU of Werkingsverdrag vinden we voornamelijk de materiële
beleidsterreinen en het strafrecht.
Beginsel van bevoegdheidstoedeling ex art. 5 lid 1 VEU: de Unie beschikt uitsluitend over die bevoegdheden die haar
in de verdragen zijn toebedeeld. Alle andere bevoegdheden behoren toe aan de lidstaten (lid 2). Dit beginsel brengt
met zich mee dat elke rechtshandeling van de Unie een rechtsbasis in de verdragen moet hebben. Een nadere
uitwerking wordt gegeven in art. 2 t/m 6 VWEU drie soorten bevoegdheden:
, Exclusieve bevoegdheid: uitsluitend de Unie kan wetgevend optreden en juridisch bindende handelingen
vaststellen. De lidstaten kunnen slechts wetgevend optreden als de Unie de lidstaten daartoe gemachtigd
heeft of als de lidstaten uitvoering geven aan rechtshandelingen van de Unie. De Unie heeft zelden een
exclusieve bevoegdheid, slechts op gebieden als opgesomd in art. 3 VWEU.
Gedeelde bevoegdheid: zowel de Unie als de lidstaten zijn bevoegd wetgevend op te treden (art. 2 lid 2
VWEU). De gebieden waarop gedeelde bevoegdheid rust zijn opgesomd in art. 4 VWEU. Van belang is dat de
Unie door te handelen op het betreffende gebied van de gedeelde bevoegdheid een exclusieve maakt.
Coördinerende of ondersteunende bevoegdheid: de Unie beperkt zich dan tot het coördineren,
ondersteunen of aanvullen van het optreden van de lidstaten.
Als is vastgesteld dat de Unie (gedeeld) bevoegd is, rijst vervolgens de vraag of zij wel de meest aangewezen
wetgever is. Is dat niet het geval, mag de bevoegdheid niet worden uitgeoefend (subsidiariteitsbeginsel ex art. 5 lid 3
VEU) bottom-up of gedecentraliseerde benadering van subsidiariteit, de vooronderstelling is namelijk dat het de
lidstaten zijn die optreden. Hiernaast moet het wetgevende optreden voldoen aan de eis van evenredigheid of
proportionaliteit de vorm van het optreden gaat niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen van de
verdragen te verwezenlijken ex art. 5 lid 4 VWEU. De te nemen maatregelen moeten geschikt zijn om het
nagestreefde doel te verwezenlijken en mogen niet verder gaan dan voor bereiking van dat doel noodzakelijk is.
Het HvJ is bevoegd (marginaal) te toetsen of de instellingen van de Unie zich aan deze beginselen houden.
Politiek toezicht op naleving in Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en
evenredigheid, behorende bij het Verdrag van Lissabon.
De Unie kan op arbeidsrechtelijk terrein optreden via wetgevingsinstrumenten (hard law):
Verordening: vastgesteld door het Europees Parlement en de Raad tezamen, op voorstel van de Commissie.
Heeft een algemene strekking en is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke
lidstaat ex art. 228 VWEU. Een verordening hoeft dus niet te worden omgezet in nationaal recht. Gaat om
uniforme, in elke lidstaat toepasselijke rechtsnormen (volledige harmonisatie).
Richtlijn: vastgesteld door het Europees Parlement en de Raad tezamen, op voorstel van de Commissie. Een
richtlijn is verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is,
maar lidstaten kunnen zelf de vorm en middelen kiezen ex art. 288 VWEU. Richtlijnen beogen in
tegenstelling tot verordeningen geen uniforme regeling te scheppen, het gaat slechts om gedeeltelijke
harmonisatie. Anders dan verordeningen moeten richtlijnen wel worden omgezet in nationale regelgeving.
Vaak bevatten richtlijnen slechts minimumvoorschriften. Het staat de lidstaten dan vrij een hoger niveau
van werknemersbescherming te handhaven of in te voeren dan uit de richtlijn volgt, mits verenigbaar met
Unierecht.
Richtlijnen laten soms ruimte aan de lidstaten om bepaalde keuzes te maken
Arbeidsrechtelijke richtlijnen voorzien vaak in verschillende uitzonderingen voor de lidstaten. Zo wordt
het soms toegestaan om voor een bepaalde categorie werknemers of arbeidsovereenkomsten afwijkende
regels op te stellen.
Art. 153 VWEU verschaft een rechtsbasis specifiek voor het vaststellen van juridische maatregelen op sociaal gebied.
De bevoegdheid van de Unie is beperkt tot de in lid 2 genoemde deelterreinen. Het vijfde lid vermeldt uitdrukkelijk
op welke arbeidsrechtelijke deelterreinen de Unie helemaal geen regelgevende bevoegdheid heeft.
Art. 155 lid 2 VWEU bevat een bijzondere rechtsbasis. Voor onderwerpen die onder art. 153 VWEU vallen, kunnen
richtlijnen worden vastgesteld die het onderhandelingsresultaat van sociale partners op Europees niveau ten uitvoer
leggen. Lid 2 biedt de mogelijkheid om de overeenkomst van de Europese sociale partners te implementeren door
een besluit (lees richtlijn) van de Raad.
Art. 115 VWEU kan soms ook dienen als rechtsbasis voor richtlijnen ter harmonisering van bepaalde onderdelen van
het arbeidsrecht van de lidstaten. Het geeft een bevoegdheid aan de Raad om, met eenparigheid van stemmen,
richtlijnen vast te stellen voor de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der
lidstaten welke rechtstreeks van invloed zijn op de instelling of de werking van de interne markt.
De vangnetbevoegdheid van art. 352 VWEU verschaft de Raad de bevoegdheid om met eenparigheid van stemmen
passende bepalingen vast te stellen, indien dat nodig is om een van de doelstellingen van de EU te bereiken, maar de
verdragen niet voorzien in de daartoe vereiste specifieke bevoegdheden.
, Er kan op twee manieren worden opgetreden tegen een wetgevingshandeling die geen of verkeerde rechtsbasis
heeft. Er kan door een lidstaat, het Parlement, de Raad of de Commissie een beroep tot nietigverklaring bij het HvJ
worde ingesteld ex art. 263 VWEU. Daarnaast kan de wetgevingshandeling ongeldig worden verklaard in het kader
van een prejudiciële procedure bij het HvJ ex art. 267 VWEU.
De Unie geeft haar sociale beleid ook in toenemende mate vorm via allerlei varianten van soft law. Door middel van
aanbevelingen, conclusies en andere niet-bindende maatregelen probeert zij de lidstaten en andere actoren aan te
zetten tot het vrijwillig nemen van bepaalde maatregelen.
Open Methode van Coördinatie (OMC) techniek: de Unie moet, teneinde de door haar bepaalde gezamenlijke
doelen te realiseren, de samenwerking tussen de lidstaten aanmoedigen en hun maatregelen coördineren en zo
nodig aanvullen. Het gaat erom de lidstaten zelf de nodige veranderingen te laten doorvoeren en hun resultaten
moeten vervolgens op de een of andere manier worden gemeten. De methode houdt grosso modo het volgende in:
Voor de Unie worden richtsnoeren bepaald met specifieke tijdschema’s voor het bereiken van de
vastgestelde doelen (wat moet worden bereikt?)
Er wordt gebruik gemaakt van gezamenlijk gedefinieerde meetinstrumenten, zoals statistieken,
kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren, benchmarks en dergelijke (hoe meten we of de doelen worden
bereikt?)
Periodieke monitoring, evaluatie, peer reviews en uitwisseling van good practices (wat kan men van elkaar
leren?)
Het zijn bij OMC de lidstaten die de beleidsdoelstellingen en richtsnoeren naar nationaal niveau moeten vertalen
De prejudiciële procedure ex art. 267 VWEU is de belangrijkste procedure voor het HvJ. Het gaat om voor een
nationale rechter aanhangige zaken, waarin die rechter voor zijn beslissing uitleg behoeft over bijv. de betekenis van
een bepaling van het primaire of secundaire Unierecht. Het voorleggen van prejudiciële vragen kan een bevoegdheid
of een verplichting van de nationale rechter zijn. Staat er tegen de beslissing van de nationale rechter hoger beroep
open, gaat het om een bevoegdheid. Staat er geen beroep open, gaat het om een verplichting, tenzij acte éclairé
(het Hof heeft de betreffende vraag reeds eerder beantwoord) of acte clair (het antwoord op de vraag is evident).
Defrenne II-arrest: het HvJ besliste dat art. 157 VWEU inzake gelijke beloning rechtstreekse horizontale werking
heeft. Het overwoog echter dat dwingende overwegingen van rechtszekerheid met betrekking tot alle, openbare
zowel als particuliere, belangen zich er in beginsel tegen verzetten dat in het verleden betaalde lonen wederom in
geding worden gebracht. Daarom besliste het Hof dat op die rechtstreekse werking geen beroep kon worden gedaan
met betrekking tot loonaanspraken over tijdvakken voorafgaand aan de dag van het arrest.
Het is in beginsel aan staten zelf om te bepalen hoe internationale verdragen doorwerken in hun nationale
rechtsorde. Het internationale recht laat hen vrij in de keuze voor een stelsel van monisme (internationale
rechtsnormen zijn rechtstreeks toepasselijk in het nationale rechtsstelsel) of dualisme (internationale normen
worden omgezet in nationale regelingen, de nationale rechter mag de internationale norm niet direct toepassen).
Directe werking betekent dat particulieren, zoals werknemers en werkgevers, zich in procedures voor nationale
rechters rechtstreeks kunnen beroepen op de betreffende bepaling. Die werking komt zeker niet aan alle
Unierechtelijke bepalingen toe. Om directe werking te hebben, moet de bepaling voldoende duidelijk en
onvoorwaardelijk zijn, en niet afhankelijk van nadere uitvoeringshandelingen.
Een richtlijnbepaling kan volgens het HvJ directe werking krijgen indien de richtlijn na afloop van de
implementatietermijn nog niet of niet correct door een lidstaat is geïmplementeerd en de richtlijnbepaling waar het
om draait voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk is.
Richtlijnconforme uitleg van nationaal recht: de nationale rechter is verplicht een wet die als
implementatiewetgeving kan worden aangemerkt, richtlijnconform te interpreteren. De verplichting geldt pas
volledig vanaf het moment dat de uitvoeringstermijn van de richtlijn is verstreken. Zij geldt ongeacht of de nationale
bepalingen dateren van eerdere of latere datum dan de betreffende richtlijn en geldt dus ook voor regelingen die de
wetgever niet ter uitvoering van die richtlijn heeft vastgesteld.
De nationale rechter moet zo veel mogelijk richtlijnconform uitleggen, niet contra legem. Ook wordt het begrensd
door het rechtszekerheidsbeginsel. Een particulier mag niet worden geconfronteerd met verplichtingen die hij
redelijkerwijs niet had hoeven verwachten.