Samenvattingen praktisch staatsrecht
Inleiding
Al het optreden van de staat is terug te voeren op staatsrechtelijke beginselen. Ook de
rechten en plichten van burgers zijn hieraan ontleed.
Het staatsrecht regelt de macht van de staat over zijn burgers en tegelijkertijd de
bescherming die de staat hen biedt door het scheppen en handhaven van orde en recht.
Het staatsrecht regelt hoe, waar en door welke organen deze taken worden uitgevoerd,
opdat burgers in de staat hun eigen bestaan kunnen opbouwen.
Hoofdstuk 1. De Nederlandse staat en zijn bewoners
Vb. individuele belangen: het hebben van een eigen inkomen, een goede woning en een
bestaan in vrijheid.
Vb. collectieve belangen: veiligheid, volksgezondheid, onderwijs en het gebruik van de
ruimte om ons heen, die voor de samenleving als geheel van belang zijn.
Kenmerken van een staat:
- Er is een grondgebied
- Het grondgebied wordt internationaal erkend.
- Er is een gemeenschap van mensen
- Er is een organisatie die het hoogste gezag uitoefent.
Verdrag= een overeenkomst tussen een of meer staten
Het grondgebied/ territorium is in een verdrag vastgelegd. Grenzen aan de kust en luchtruim
zijn met internationale verdragen vastgelegd en vallen ook onder het grondgebied.
Een gemeenschap wordt gevormd door:
- Mensen die daartoe behoren vanwege hun afstammeling
- Of mensen die op eigen verzoek de nationaliteit van de staat hebben verkregen.
Verbondenheid binnen een gemeenschap uit zich in nationale symbolen, zoals een vlag of
volkslied, oranje.
Door die onderlinge verbondenheid/ sociale cohesie wordt de gemeenschap een volk/ natie.
Het hoogste gezag van de staat (overheid ) is gericht op het scheppen en handhaven van
orde en recht. De overheid beschikt over het geweldsmonopolie ( = de enige die geweld mag
gebruiken) -> doel is het voorkomen dat mensen voor eigenrechter gaan spelen. Dit gezag
1
,wordt buiten Nederlanders ook uitgeoefend over vreemdelingen die zich op het
grondgebied van de staat bevinden.
Betekenissen staat: 1. Grondgebied en bevolking. 2. Hoogste gezag in de staat (overheid)
De staat is soeverein-> de staat is een rechtspersoon naar burgerlijk recht: dit wil zeggen dat
de staat, net als een persoon, zelfstandig drager is van rechten en plichten en als
staatsmacht kan optreden in het juridische verkeer binnen Nederland en in contact met
andere staten.
De overheid zorgt (er)voor:
- Bescherming van de burgers
- Dat het algemeen belang wordt gediend.
Staatstaken van de overheid:
- Optreden als wetgever
- Het besturen van de staat
- Rechtspraak
Het hoogste gezag in Nederland is gespreid over verschillende organen van de staat.
Publiekrecht: verhouding staat een burger
- Staatsrecht = de manier waarop de inrichting van de staat en het optreden van de
overheid zijn georganiseerd, alsmede de grondrechten van burgers.
Hoofdlijnen staatsrecht:
➢ Inrichting van de staat en verdeling van bevoegdheden
➢ Handhaving individuele vrijheden van de burgers
➢ Rechtspraak en rechtsbescherming tegen de overheid
➢ Totstandkoming, gelding en handhaving van het recht
- Strafrecht= regelt de vervolging en bestraffing van personen
- Bestuursrecht = heeft betrekking op de wijze waarop de overheid de samenleving
bestuurt.
Privaatrecht: verhouding tussen burgers onderling
- persoon-familierecht
2
, - vermogensrecht
Paragraaf 1.1.2 Het Koninkrijk der Nederlanden
Het statuut= een staatsregeling waarin afspraken zijn vastgelegd over de onderlinge verhoudingen in
het Koninkrijk en de samenwerking:
- Curaçao, Sint-Maarten en Aruba zijn zelfstandige (afzonderlijke) staten binnen het Koninkrijk.
(ze hebben verklaard bij het Koninkrijk te willen blijven horen)
- Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES-eilanden) zijn een soort overzeese gemeenten geworden
(openbaar lichaam). De Nederlandse regelgeving zal in de nieuwe gemeenten vanwege de
invloed en het Antilliaanse recht, niet volledig worden ingevoerd.
De Nederlandse overheid heeft de grootste stem in het Koninkrijk, omdat de overzeese gemeenten
weinig inwoners hebben.
De afzonderlijke staten mogen hun eigen aangelegenheden zelf behartigen en hebben daarom een
eigen bestuur (regering), wetgever en rechterlijke macht.
Nederland kan een dergelijke regeling, als die juridisch gezien al toelaatbaar zou zijn, niet eenzijdig
invoeren vanwege de staatsrechtelijke verhouding tussen de landen van het Koninkrijk. (zie blz. 15)
De pre-ambule (aanhef) van het Statuut vermeldt dat de voormalige koloniën ‘uit vrije wil hebben
verklaard in het Koninkrijk der Nederlanden een nieuwe rechtsorde te aanvaarden’
Rijkswetten= wetten die van toepassing zijn in het gehele Koninkrijk.
Paragraaf 1.2 Nederlanders en vreemdelingen
Nederlandse Nationaliteit/ het Nederlanderschap -> burgers die tot het Koninkrijk der Nederlanden
behoren. Dit heeft juridische consequenties. De rechtsgevolgen van het Nederlanderschap zijn:
- Nederlanders hebben vrije toegang tot Nederland en mogen hier vrij verblijven. (is niet in de
wet vastgelegd maar historisch zo gegroeid)
- Het Nederlandse Wetboek van Strafrecht is ook van toepassing op Nederlanders die buiten
het territorium van het Koninkrijk bepaalde misdrijven hebben gepleegd = exterritoriale
werking.
- De Nederlander die in het buitenland gevangen genomen wordt, geniet diplomatieke
beschermingen. (vertegenwoordigers van NL zullen zich ervoor inzetten dat hij door de
buitenlandse staat goed wordt behandeld. Of zij proberen te bewerkstelligen dat
Nederlanders hun straf in Nederland mogen uitzitten.
- Nederlanders worden niet aan andere staten uitgeleverd, als niet zeker is dat zij na hun
veroordeling hun straf mogen uitzitten in Nederland (art. 4 uitleveringswet)
- Nederlanders gelden ook in het buitenland onder het Nederlandse erfrecht en personen- en
familierecht (art 6 Wet AB) (vb.: een in Nederland gesloten huwelijk geldt ook in bijvoorbeeld
Spanje)
3
, - Art. 4 Grondwet geeft Nederlanders het recht om onder anderen de leden van de Tweede
kamer, volksvertegenwoordiging, te kiezen. = actief recht. Ook hebben ze passief recht= zelf
gekozen worden als kamerlid
- Sommige openbare functies kunnen alleen door Nederlanders worden vervuld. Vb:
burgemeester, rechter en het vervullen van een vertrouwensfunctie als ambtenaar.
- Nederlanders kunnen aanspraak maken op voorzieningen of uitkeringen zoals bijstand,
kinderbijslag en huurtoeslag.
Een vreemdeling (hij die de Nederlandse nationaliteit niet bezit) heeft deze rechten niet, alleen de
laatste als hij rechtmatig in Nederland verblijft. `
Het Nederlanderschap d.m.v.:
- Doorgegeven door de ouders, ook kinderen van de derde generatie ( ouders zijn wel in Nl
geboren uit hier woonachtige vreemdelingen) krijgen automatisch de Nederlandse
nationaliteit
- Minderjarigen die geadopteerd worden door een Nederlander krijgen automatisch het
Nederlanderschap
- Niet-Nederlandse jongeren tussen 18 en 25 jaar die sinds hun geboorte in Nederland hebben
gewoond ( tweede generatie), kunnen Nederlander worden door een optieverklaring af te
leggen op het gemeentehuis in hun woonplaats.
- Vreemdelingen die 5 jaar legaal in het Koninkrijk hebben gewoond ( of hier al 3 jaar
getrouwd zijn met een Nederlandse partner) en ouder zijn dan 18 jaar, kunnen bij de
minister van Veiligheid en justitie een naturalisatieverzoek indienen en daarmee het
Nederlanderschap verkrijgen. Voorwaardes zijn:
➢ Zij vormen geen gevaar voor de openbare orde en veiligheid
➢ Zij zijn ingeburgerd in de Nederlandse samenleving en beheersen de
Nederlandse taal
De eigen nationaliteit van een vreemdeling wordt gezien als een belemmering voor de inpassing in
de Nederlandse samenleving, daarom wordt er van een vreemdeling verwacht dat hij afstand doet
van zijn eigen nationaliteit.
Van meerderjarige vreemdelingen die sinds hun vierde jaar rechtmatig in Nederland verblijven en
Nederlander willen worden, wordt concreet geëist dat zij al het mogelijke doen om afstand te doen
van de eigen nationaliteit. -> hun oorspronkelijke nationaliteit heeft in het dagelijkse leven
nauwelijks nog betekenis.
Bij naturalisatie in de overzeese landen van het Koninkrijk is nu ook kennis van het Nederlands
verplicht.
Art. 1 van de Wet op de identificatieplicht (WID) geeft aan met welke documenten iemand zijn
identiteit/ nationaliteit kan aantonen: paspoort, rijbewijs en vreemdelingendocumenten.
4