100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Boeksamenvatting civiele rechtspleging + artikel Lock €8,49
In winkelwagen

Samenvatting

Boeksamenvatting civiele rechtspleging + artikel Lock

 73 keer bekeken  7 keer verkocht

Boeksamenvatting van de opgegeven hoofdstukken voor het vak civiele rechtspleging. Geen voorbeelden uit het boek overgeschreven. Aan het eind van de boeksamenvatting heb ik ook het verplicht opgegeven artikel van Lock samengevat.

Voorbeeld 4 van de 70  pagina's

  • Nee
  • Alleen de opgegeven literatuur. let op, voorbeelden die in het boek staan zijn niet samengevat
  • 31 mei 2021
  • 70
  • 2020/2021
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (6)
avatar-seller
Ilsevdr
Boeksamenvatting civiele rechtspleging
2020-2021
Week 1A: Hoofdstuk 1 Inleiding

1. Plaats van het bewijsrecht; toepasselijkheid

In de negende afdeling van de tweede titel van het eerste boek is het civiel bewijsrecht hoofdzakelijk
geregeld. Deze regels zijn geldig in zowel de eerste aanleg, hoger beroep (art. 353 lid 1 Rv) als
cassatie (at. 418a Rv). In verzoekschriftprocedures is het bewijsrecht ook van toepassing, tenzij de
aard van de zaak zich hiertegen verzet (art. 284 lid 1 en art. 362 jo. 428a Rv). In kortgeding is het
bewijsrecht niet van toepassing. Uitgangspunt in dit boek zal de dagvaardingsprocedure zijn.

2. Wat is bewijzen?

In rechte noemt men een feit bewezen, wanneer de rechter tot de overtuiging is geraakt dat gestelde
waar zijn. Dit hoeft geen absolute zekerheid te hebben, maar een redelijke mate van zekerheid. De
levering van het bewijs geschiedt in beginsel door partijen. Hierbij is sprake van een vrije bewijsleer,
tenzij de wet anders bepaalt (art. 152 lid 1 jo. lid 2 Rv).

De partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten zal in beginsel alle
feiten dienen te stellen die zijn vereist voor het intreden van het door haar beoogde rechtsgevolg
(art. 24 en 149 Rv). Deze feiten kunnen door de wederpartij voldoende worden betwist, waardoor ze
niet als vaststaand worden aangenomen (art. 149 lid 1 Rv). Is dit het geval, dan rust in beginsel op de
eerstgenoemde partij de bewijslast van de feiten (art. 150 Rv). De rechter wijst in dat geval een
tussenvonnis, waarin hij de bewijsopdracht formuleert (interlocutoir vonnis). Het bewijsrisico ligt bij
de partij met de bewijslast wanneer zij dat bewijs niet kan leveren.

Ten aanzien van het bestaan en de omvang van de schade gelden in beginsel de gewone
bewijsregels, maar de rechter heeft bij de vaststelling daarvan enige vrijheid. Zo is voldoende dat de
rechter het bestaan van schade aannemelijk acht op grond van het vaststaan van feiten waaruit in
het algemeen ingetreden schade kan worden afgeleid.

Ook regelt de wetgeving de betoog- en argumenteerlast. Bij bijvoorbeeld art. 6:98 BW: in welke
omvang de ontstane schade naar redelijkheid aan de schuldenaar kan worden toegerekend, is in
eerste instantie geen vraag van bewijs, maar een rechtsvraag die de rechter beantwoordt op grond
van de over en weer aangevoerde argumenten.

Hoewel in het EVRM geen regels van bewijsrecht zijn opgenomen, dient zowel in de debatfase als de
bewijsleveringsfase te zijn voldaan aan de grondbeginselen van het burgerlijk procesrecht, zoals art.
6 EVRM.

,Week 1A: Hoofdstuk 2 Uitgangspunt van bewijsrecht: art. 149 Rv

3. Art. 149 lid 1 Rv, eerste volzin

Als grondslag voor zijn beslissing mag de rechter alleen die feiten gebruiken die in het geding aan
hem ter kennis zijn gekomen of zijn gesteld en die zonder of met bewijslevering naar zijn oordeel
vaststaan (processuele feiten hoeven niet bewezen te worden). Bewijs is alleen aan de orde indien
feiten en rechten niet op andere wijze zijn komen vast te staan, bijvoorbeeld doordat ze niet
voldoende gemotiveerd zijn betwist of omdat het feiten van algemene bekendheid betreft.

De rechter mag feiten of rechten die hem uit een ander procesdossier bekend zijn geworden, maar
niet door één der partijen in het latere geding zijn aangevoerd of daarin anderszins zijn gebleken,
niet aan zijn beslissing ten grondslag leggen, zelfs niet wanneer die andere procedure een procedure
tussen dezelfde partijen – of over hetzelfde onderwerp betreft.

De rechter mag zijn beslissing niet baseren op rechtsgronden of verweren die weliswaar kunnen
worden afgeleid uit de in het geding gebleken feiten of omstandigheden, maar die door de
betreffende partij niet aan haar vordering of verweer ten grondslag zijn gelegd (art. 24 Rv). Daardoor
zou de wederpartij tekort worden gedaan in haar recht zich daartegen naar behoren te kunnen
verdedigen (Dimopoulos/Van Mierlo). Voor het afwijzen van een vordering op grond van verjaring is
niet voldoende dat uit de vaststaande feiten blijkt dat een vordering is verjaard; de aangesproken
partij zal zich erop moeten beroepen dat het vaststaande tijdsverloop in verband met de andere
relevante vaststaande feiten met zich brengt dat de tegen hem gerichte vordering niet toewijsbaar is.
Wel gebiedt art. 25 Rv de rechter ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen, dus hoeft een partij
niet te expliciteren dat een verweer ‘verjaring’ betreft of iets dergelijks. Die aanvulling mag de
rechter slechts doen, indien de gegevens die voor de toepassing van de aan te vullen rechtsregels van
belang zijn, door de bij de aanvulling belanghebbende partij ter onderbouwing van haar vordering of
verweer zijn ingeroepen. Dit volgt uit art. 24 Rv.

Een rechter moet een grond (of een verweer) die uit vaststaande feiten kan worden afgeleid maar
niet door de belanghebbende partij is ingeroepen wel aan zijn beslissing ten grondslag leggen indien
het een rechtsgrond van openbare orde betreft. Een norm van openbare orde moet de rechter altijd
toepassen, ook als deze niet past binnen de rechtsstrijd zoals partijen die hebben ingericht. De
rechter moet bij de ambtshalve toepassing van normen die dwingend recht, maar niet van openbare
orde zijn wel binnen de feitelijke grondslag blijven.

Wel mag de rechter onder omstandigheden kwesties ambtshalve aan de orde stellen, ook als het niet
gaat om recht van openbare orde. Dit is het geval als de kwestie, gelet op het voorafgaande
processuele debat, voldoende voor de hand ligt (Regiopolitie/Hovax). Let op Wet vereenvoudiging
en modernisering bewijsrecht waarbij er een lid aan art. 24 wordt toegevoegd.

Dat bewijslevering in beginsel aan partijen is, doet er niet aan af dat de rechter ambtshalve een
onderzoek kan instellen naar de waarheid van niet tussen partijen vaststaande feiten. De rechter kan
ik alle gevallen en in elke stand van het geding een bevel geven tot het toelichten van bepaalde
stellingen en tot het overleggen van bepaalde op de zaak betrekking hebbende bescheiden (art. 22
Rv) en een mondelinge behandeling bevelen (art. 87, 88 en 131 Rv), die mede dient tot nader

,feitenonderzoek. Hij kan ook een getuigenverhoor bevelen, een deskundigenbericht en openlegging
van boeken bevelen, een descente houden of een uitlating bij akte vragen.

Rol van de rechter in verband met hoor en wederhoor

De rechter mag in een civiele procedure slechts beslissen aan de hand van stukken tot kennisneming
waarvan en uitlatingen waarover aan partijen voldoende gelegenheid is gegeven (art. 19 Rv). Zolang
het gaat om stukken waarvan de aard en de omvang klaarblijkelijk geen beletsel vormen om daarvan
binnen de beschikbare tijd kennis te nemen en daarop adequaat te reageren, mag de rechter zonder
meer aannemen dat aan deze eis is voldaan. Als het echter gaat om bescheiden waarvan reeds de
aard en de omvang, gelet op het tijdstip waarop zij zijn overlegd, het vermoeden wettigen dat tot de
betrokken zitting, de tijd en de gelegenheid voor een behoorlijke kennisneming ervan en een
deugdelijke voorbereiding van verweer ertegen hebben ontbroken, dient de rechter – ook
ambtshalve – erop te letten dat aan de eis van hoor en wederhoor is voldaan. Uit het vonnis, arrest
of proces-verbaal van de zitting dient dit te blijken, in het bijzonder moet worden vermeld hetzij dat
de rechter een bepaalde maatregel heeft genomen op grond waarvan kan worden aangenomen dat
kennisneming en voorbereiding alsnog hebben kunnen plaatsvinden, hetzij dat de wederpartij ermee
heeft ingestemd dat de rechter zonder zo’n maatregel met het stuk rekening zou kunnen houden.

Wanneer het gaat om stukken die betrokkenen uit eerdere procesfasen kennen, en gegevens
betreffen die al in de procedure zijn besproken, dan mag worden aangenomen dat partijen op een
debat daarover zijn voorbereid. Gaat het echter om een stuk dat wel in het geding is maar waarvan
de relevantie niet is toegelicht en ook niet zonder meer duidelijk is, dan mag de rechter zijn uitspraak
niet op een ter zitting gegeven toelichting op dat stuk baseren zonder de wederpartij voldoende
gelegenheid te geven zich (alsnog) nader over het stuk uit te laten.

Het kan zijn dat de termijn uit de wet ex art. 87 lid 6 Rv (10 dagen) of uit een procesreglement
gehonoreerd wordt, maar dat de stukken alsnog ‘niet tijdig’ zijn ingediend. Hetzelfde kan zijn dat de
termijn uit de wet of het procesreglement niet is gehonoreerd, maar de stukken wél ‘tijdig’ zijn
ingediend.

Bewijsstukken in het Duits, Engels of Frans hoeven in beginsel niet te worden vertaald. Van
bewijsstukken in andere talen dient wel steeds een vertaling te worden aangeleverd
(Kublik/Brandenberg).

De uitleg van de gedingstukken is aan de feitenrechter voorbehouden. De rechter is niet geroepen
omvangrijke stukken waarvan de relevantie voor het ter beoordeling voorgelegde geschil niet of
onvoldoende wordt toegelicht te gaan doorspitten om na te gaan of daarin misschien gegevens
voorkomen die op de hem voorgelegde vraag betrekking (kunnen) hebben. De rechter mag dat zelfs
niet doen, omdat op die manier te zijner kennis gekomen gegevens niet duidelijk aan de andere partij
in de procedure zijn voorgehouden, en omdat er mee rekening moet worden gehouden dat die
andere partij daarvan onvoldoende kennis heeft kunnen nemen om die bij haar standpuntbepaling in
aanmerking te (kunnen) nemen.

EU-recht

In beginsel laat het recht van de EU het aan de interne rechtsorde van elke lidstaat om
procedureregels vast te stellen voor vorderingen die worden ingesteld ter bescherming van rechten

, die de justitiabelen aan de rechtstreekse werking van het gemeenschapsrecht ontlenen, in het
bijzonder voor de bewijsregels. Het EU-recht kan evenwel in de weg staan aan toepassing van
nationaal recht indien dat nationale recht de verwerkelijking van aan het gemeenschapsrecht
ontleende aanspraken in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maakt (effectiviteits- of
doeltreffendheidsbeginsel). Daarbij mag het nationale procesrecht niet ten gevolge hebben dat aan
het EU-recht ontleende vorderingen ongunstiger worden behandeld dan aan het nationale recht
ontleende vorderingen (gelijkwaardigheidsbeginsel). Het HvJ heeft in een reeks uitspraken
geoordeeld dat de nationale rechter in voorkomende gevallen EU-recht ambtshalve moet toepassen.

4. Art. 149 lid 1 Rv tweede volzin (ook wel: processuele waarheid)

Stelplicht

De partij die zich tegenover haar wederpartij beroept op bepaalde rechtsgevolgen, zal in beginsel alle
feiten dienen te stellen die benodigd zijn voor het intreden van het door haar beoogde rechtsgevolg.
Het beoogde rechtsgevolg bepaalt dus de stelplicht. Aan de bewijslast gaat de stelplicht vooraf. Voor
de stelplicht zal te rade moeten worden gegaan bij de materiële rechtsregels waaruit de ingeroepen
rechtsgevolgen voortvloeien. Uit de toepasselijke regel kan worden afgeleid welke elementen nodig
zijn om het ingeroepen rechtsgevolg teweeg te brengen, wat de stelplicht in het concrete geval
inhoudt en welke partij de plicht heeft die feiten te stellen. Wie een vordering instelt, zal de feiten
moeten stellen die tot toewijzing van die vordering kunnen leiden. Uit art. 24 Rv volgt dat het ‘bloot’
stellen van feiten onvoldoende is. De stellingen moeten voldoende duidelijk en daadkrachtig zijn.
Partijen dienen dit gemotiveerd te stellen. Eiser is bij de invulling die hij aan zijn stelplicht geeft,
gebonden aan de waarheidsplicht (art. 21 Rv). Heeft een eiser te weinig gesteld, dan kan de rechter
de vordering al om die reden afwijzen en hoeft aan bewijslevering niet te worden toegekomen. Dit
geldt ook als gedaagde verstek laat gaan, dan kan de rechter oordelen dat de vordering hem
ongegrond voorkomt.

De implicatie van de stelplicht dat de stellingen voor zover redelijkerwijs mogelijk en relevant
voldoende concreet moeten worden onderbouwd, heeft fundamentele consequenties. Geregeld ziet
men procedures stranden bij de beoordeling van de door partijen aangevoerde feitelijke grondslag.
In gevallen waarin volgens de rechter niet aan de stelplicht is voldaan ziet men in de uitspraak
overwegingen als: ‘de stelling in onvoldoende feitelijk (of nader) onderbouwd, zodat de rechtbank
daaraan voorbij gaat’. De rechter zal dan de zaak op de stelplicht kunnen afdoen en de vordering
afwijzen. Alleen voldoende onderbouwde stellingen behoeven door de rechter te worden
onderzocht. Een aantal juristen is van mening dat het beslissen van zaken op de stelplicht te ver is
doorgeslagen, en dat de rechter in voorkomende gevallen te makkelijk zaken via deze ‘binnenbocht’
afdoet zonder tot bewijsgaring over te gaan.

Eiser moet de door gedaagde naar voren gebrachte preprocessuele verweren in de dagvaarding
vermelden, alsmede de bewijsmiddelen en de getuigen waarmee hij zijn reactie op de
preprocessuele verweren kan ondersteunen (de substantiërings- resp. bewijsaandraagplicht van art.
111 lid 3 Rv). De bedoeling van art. 111 lid 3 Rv is tijdwinst: zo wordt in een vroeg stadium aan de
rechter bekend waar het partijen om gaat. Ook in het geval dat eiser het verweer van gedaagde al bij
voorbaat in de dagvaarding bestrijdt, trekt hij geen bewijslast naar zich toe. Voor de bepaling van de
bewijslastverdeling is de omvang van de stelplicht op grond van de materiële rechtsregel beslissend,
niet de omvang van wat feitelijk wordt gesteld.

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Ilsevdr. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €8,49. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 51683 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 15 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€8,49  7x  verkocht
  • (0)
In winkelwagen
Toegevoegd