HC 2A: Bewijsmiddelen: geschriften en exhibitieplicht
Overzicht
1. Nog even over de bewijslastverdeling (HC 1B)
2. Schriftelijk bewijs
3. Exhibitieplicht
4. Afronding
Eerst een inleiding gemaakt op het hele bewijsrecht en vrijdag met name gehad over
de bewijslastverdeling. Dat laatste onderwerp dat zal terug blijven komen. Docent heeft
ook wat oefenvragen op Nestor gezet.
Bewijslastverdeling
• Hoofdregel van art. 150 Rv
• Overeenkomst van koop en verkoop, verkoper (eiser) vordert betaling
koopsom
1. Koper: ‘Ik heb al betaald’
2. Koper: ‘Je hebt niet geleverd’
3. Koper: ‘Ik hoef pas op datum X te betalen’
4. Koper: ‘Ik hoef niet meer te betalen’
5. Koper: ‘Geleverde zaken zijn niet-conform (art. 7:17 BW)’
(5a. Verkoper: ‘Niet/te laat geklaagd (art. 6:89 jo. 7:23 BW)’)
Wie had daar nog problemen mee? Kort door de vragen heen lopen.
Vraag 1. Oud tentamen uit de bachelor. Vordering uit hoofde van onverschuldigde
betaling. Wie moet bewijzen? Albert moet bewijzen dat het een onverschuldigde
betaling is geweest. De rechtsgrond onverschuldigde betaling; dat betekent dat er geen
rechtsgrond is geweest voor die betaling. Carel zet daar tegenover: hoezo geen
rechtsgrond, er is wel een rechtsgrond namelijk geldlening. Daarmee betwist Carel dat
feit, het feit dat er geen rechtsgrond bestond voor die betaling en motiveert hij door te
zeggen dat was een ovk van geldlening. Ingevolge de hoofdregel moet Albert bewijzen
dat er geen rechtsgrond bestond, art. 150 Rv. Albert beroept zich op geen rechtsgrond.
Dat verweer van Carel is een bestrijdend verweer, hij bestrijdt namelijk een van de
feiten het ontbreken van de rechtsgrond, die door Albert zijn gesteld. Wat hij niet
doet is zeggen: ja je hebt wel iets betaald, maar daaraan lag een geldlening ten
grondslag, dat is geen bevrijdend verweer. Het element van onverschuldigde betaling
dat er een rechtsgrond ontbreekt, daarvan zegt Carel die ontbreekt helemaal niet. Dan
is het vervolgens aan Albert om de feiten te bewijzen dat het door hem beoogde
rechtsgevolg intreedt. Op het moment dat Carel gemotiveerd betwist dat er een
rechtsgrond bestaat, dan zal hij dat verweer handen en voeten moeten geven. In de
praktijk: mocht die ovk op schrift staan, Carel dat geschrift al in het geding heeft
gebracht. Staat dat niet op schrift, dan zijn er misschien getuigen in de buurt geweest.
Carel zal dat verweer enigszins handen en voeten moeten geven. Daartegen kan Albert
bewijs leveren. Die kan bijv. zeggen dat het stuk wat hij in het geding heeft gebracht,
dat heb je bijv. niet met mij (Albert) gesloten. Of de getuigen die jij hebt, die wil ik wel
laten horen door de rechter. Op die manier kan Albert proberen het bewijs te geven.
Als het voldoende gemotiveerd is betwist, dan mag je daarvan uitgaan op het tentamen.
Vraag 2. Wie moet bewijzen of de online uitgelaten uitlatingen door Leonie
onrechtmatig zijn? Dit behoeft geen bewijs, omdat het niet betwist is. Leonie betwist
1
,niet dat haar uitlatingen onrechtmatig zijn. Als je iets niet betwist, art. 149 lid 1
Rv, dan staat dat feit vast. Dus de uitlatingen zijn onrechtmatig.
Het causale verband. Het causaal verband is vereist voor onrechtmatige daad en het
wordt betwist, daarom moet Astrid bewijzen. Het causale verband is een van de eisen
die moet komen vast te staan bij onrechtmatige daad. Het is gesteld door Astrid, maar
het is voldoende gemotiveerd betwist door Leonie. Dan is de hoofdregel dat Astrid zich
op het rechtsgevolg van OD beroept, dat zij het feit moet bewijzen, art. 150 Rv. Dat
causale verband, omkeringsregel, die is hier niet van toepassing omdat het hier niet
gaat om de schending van een specifieke norm in een verkeers- of veiligheidssituatie.
Dit is een gewone onrechtmatige daad. Dan is het causale verband gewoon een aspect
dat door degene die zich op de OD beroept moet worden bewezen.
Die €30.000 die Astrid vordert. Wie moet bewijzen? Het is strikvraag. Als je de casus
goed leest, dan staat er dat Leonie betwist, ook alsmede, dat Astrid enige schade heeft
geleden. Dus die zegt zelfs heb ik onrechtmatig gehandeld en zou dat kunnen leiden tot
schade, je hebt helemaal geen schade geleden dus er kan niets worden veroordeeld.
Dat betwist ze voldoende gemotiveerd (gegeven). Dan is het aan Astrid op grond van
de hoofdregel dat zij wel degelijk schade heeft geleden van €30.000. Immers het
bestaan van de schade is een van de voorwaarden om die vordering toe te wijzen. Als
iemand onrechtmatig heeft gehandeld, maar geen schade, dan kan je die
schadevergoeding niet toewijzen. Dit is een bestrijdend verweer.
Leonie zegt nog iets: als dat allemaal komt vast te staan en die €30.000 ook, dan hoef
ik geen €30.000 te betalen, maar €25.000. Moet Leonie dan bewijzen dat zij die 5.000
euro te vorderen heeft, of moet Astrid bewijzen dat dat totale onzin is en recht heeft op
die €30.000. Wat doet Leonie hier procesrechtelijk? Waar beroept zij zich op in
materieelrechtelijke zin? Verrekening. Dan is de vraag wel makkelijk te beantwoorden.
Moet Astrid bewijzen dat er geen grond voor verrekening is? Is het beroep op
verrekening bevrijdend of bestrijdend verweer? Dat is een bevrijdend verweer, zij
doet een beroep op nieuwe feiten en bestrijdt niet slechts hetgeen Astrid stelt. Ik moet
wel betalen, maar dat is minder want ik heb nog een eigen vordering.
Stel Leonie zegt: ik zie wel dat je schade hebt, geen 30.000 maar hooguit 10.000. Wat
gebeurt er dan? Dan zit je weer op de hoofdregel van 150 Rv. Dan staat die 10.000 euro
staat vast. Het verweer van Leonie is nog steeds bestrijdend, nog steeds niet volledige
30.000 schade geleden. Maar de 10.000 euro die ze toegeeft, dat staat dan ook wel
vast. En eigenlijk kan je die vordering opknippen in twee stukjes, eentje van 10.000
euro dat behoeft geen bewijs meer, maar die 20.000 euro daarover wordt nog wel
betwist, de bewijslast ligt bij Astrid, want het gaat om een bestrijdend verweer. De
rechter kan niet verder gaan dan wat er is gevorderd, de rechter kan niet meer dan
30.000 euro toewijzen.
Vraag 3. Het causale verband wordt betwist. Moet nu de eiser bewijzen dat er causaal
verband bestaat of moet de gedaagde bewijzen dat er geen causaal verband bestaat?
Omkering van de bewijslast met betrekking tot het causaal verband aan de hand is;
bewijslast en bewijsrisico blijven bij Dirk, maar omdat het een schending is van een
verkeers- of veiligheidsnorm wordt het causale verband vermoed aanwezig te zijn. Het
gaat hier uiteindelijk om de omkeringsregel, die moet je toepassen. Maar je begint met
te zeggen dat Dirk zich beroept op OD, dus die moet in beginsel volgens de hoofdregel
stellen en bewijzen dat er causaal verband is, want dat is een van de rechtsfeiten die
2
, moet komen vast te staan, art. 150 Rv. Dus hoofdregel Dirk. Dan kom je met die
omkeringsregel, want hier is sprake van schending van een verkeersnorm. Ongeval
vindt plaats op de openbare weg, standaard verkeersongeval, daarvoor geldt die
omkeringsregel. Bewijslast bij Dirk en die bewijslast en bewijsrisico blijven bij Dirk
liggen, maaaar HR: het is dan aan de veroorzaker van het ongeval, Edwin, om bij wijze
van tegenbewijs aan te tonen dat die schade ook zou zijn ontstaan zonder zijn
onrechtmatige gedraging. En Edwin is nu als eerste aan de beurt om bewijs te leveren
en dat is tegenbewijs, waarbij hij dat causale verband moet zien te ontkrachten. Altijd
even beginnen met constateren waar ligt de bewijslast volgens de hoofdregel voordat
je daar een uitzondering opnoemt.
Het onderscheid tussen verschillende verweren. Maar het kan knap lastig zijn om die
verweren goed te kwalificeren. Docent heeft er hier een paar waarbij het steeds gaat
om een koopovk waarbij de verkoper vordert dat de koper betaalt. We nemen de
drempel van 149 lid 1 Rv; er is voldoende gemotiveerd en betwist.
1. Ik heb al betaald. Wat is dat voor verweer? Dat is een bevrijdend verweer,
omdat die niet het bestaan van die vordering betwist, hij betwist dus niet dat er
ooit een ovk is gesloten waartoe hij tot betaling gehouden moet zijn, maar hij
zet daar een nieuw feit met een nieuw rechtsgevolg tegenover namelijk dat hij
al heeft betaald en daarmee het tenietgaan van de ovk. Het is een bevrijdend
verweer, omdat de door de verkoper gestelde feiten niet worden betwist. De
verkoper heeft gesteld we hebben een ovk gesloten, de koper betwist dat niet.
Op grond van die ovk moet jij mij betalen, klopt zegt de koper. Dan is de
verkoper klaar. Dus die heeft alles gesteld wat hij moet stellen en dat wordt wel
betwist, maar in de vorm van een bevrijdend verweer namelijk nadien (nadat
die koopovk is gesloten en verbintenis is ontstaan) heb ik aan mijn verbintenis
voldaan. Heb ik mij van mijn schuld gekweten. Dat is dus een nieuw feit met een
nieuw rechtsgevolg en dat is een bevrijdend verweer. Op moment B heb ik de
koopsom al voldaan; alles wat verkoper heeft gesteld wordt niet betwist, dat
staat dus vast. Verkoper hoeft alleen maar te stellen en zo nodig te bewijzen dat
er een ovk is waaruit deze vordering tot betaling voortvloeit.
2. Je hebt niet geleverd. Dit is een ovk waarbij het principe van gelijk oversteken
geldt, dus betaling en levering worden op hetzelfde moment opeisbaar. Wat is
het dan voor verweer? Er wordt hier een beroep gedaan op de opschorting en
dat is dan een bevrijdend verweer. Maar stel nu eens die ovk gaat uit van gelijk
oversteken, dus wat die verkoper heeft moeten stellen: we hebben een ovk
gesloten op basis waarvan ik aan jou spullen zou hebben geleverd maar jij hebt
niet betaald. In die constellatie zou met dit verweer de koper dus een van de
voorwaarden voor het intreden van de vordering betwisten, en dat is dan een
bestrijdend verweer. Maar het zou kunnen zijn dat die levering pas na
betaling van de koopsom hoeft plaats te vinden, dat hangt af van de inhoud van
de ovk. En dan kan een koper geen beroep doen op een opschortingsrecht. Maar
in dit voorbeeld; gelijk oversteken, dan blijft het een bestrijdend verweer en
moet de verkoper bewijzen dat hij wel geleverd heeft, want dat is een van de
voorwaarden om die vordering tot betaling te kunnen toewijzen, maar dat moet
dan wel als zodanig uit die ovk volgen. Een feit komt niet vast te staan en de
vordering kan dan niet worden toegewezen, in die zin is het een bestrijdend
verweer.
3. Ik hoef pas op datum X te betalen. Nadere afspraken over betaling. Ik hoef pas
op 1 januari 2022 te betalen. Dan hangt het er een beetje van af hoe die ovk
eruitziet. Als die verkoper stelt wij hebben een ovk gesloten, dat klopt zegt de
3