P3
Samenvatting sociaal recht
HOOFDSTUKKEN SOCIAAL RECHT
,Hoofdstuk 1 Terreinverkenning
1.1 Oriëntatie
Onzelfstandige beroepsbevolking: mensen die een betaalde baan hebben, zij bevinden zich tijdens
hun werk in een afhankelijkheidspositie t.o.v. een ander (werkgever). Werkgever heeft recht om
instructies te geven aan zijn ondergeschikten. De 7 miljoen mensen die hiertoe behoren kunnen in 3
groepen gedeeld worden.
- Private sector
Bedrijfsleven, 5 miljoen; 2/3. 25% hiervan heeft een flexibele arbeidsrelatie (tijdelijk contract
oproepkrachten, uitzendkrachten enz.)
- Publieke sector
In dienst van de overheid. Bijv. werk bij centrale overheid, bij een provincie of bij een
gemeente. (Ambtenaren)
- Semipublieke sector
Zijn verbonden aan organisaties en instellingen binnen de private sector, die financieel
afhankelijk van de overheid (bijv. personeel in ziekenhuizen, verpleeghuizen, buurthuizen,
onderwijs, omroep). 1 miljoen personen werkzaam.
Zelfstandige beroepsbevolking: mensen die tijdens uitoefening van hun werkzaamheden niet
onderworpen zijn aan de opdrachten van anderen. 2 miljoen personen zijn zelfstandig ondernemer.
Groot deel hiervan is zzp’er. Dit aantal neemt toe. Baart wetgever zorgen, omdat veel zzp’ers (10-
20%) ook wel schijnzelfstandigen worden genoemd: zij zijn voor opdrachten vaak afhankelijk van
maar één opdrachtgever. Dat maakt deze groep kwetsbaat. Beschermende regels die werknemers
hebben, hebben zzp’ers niet. Bijv. verdienen vaak niet eens minimumloon en geen WW-uitkering bij
werkloosheid. Wetgever maakt steeds meer regels om ze meer rechten te geven.
Sociaal recht/arbeidsrecht heeft betrekking op de rechtspositie van de werknemer (in private-,
publieke-, en semipublieke sector), dus de onzelfstandige beroepsbevolking. Bij hun allemaal draagt
de werkgever het werk op dat ze moeten verrichten.
Tot 1 jan 2020 werd gevonden dat ambtenaren ‘het land diende’ en daarom recht hadden op een
bijzondere juridische behandeling, deze opvatting is inmiddels verouderd.
Op 1 jan 2020 dan ook de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) in werking getreden.
Gevolg van deze wet is dat op het grotere deel van de ambtenaren het arbeidsrecht van toepassing is
dat geldt voor de werknemers in de private sector. Er blijft wel een Ambtenarenwet van kracht die
enkel op werkers in de publieke sector van toepassing van is en waarin zaken geregeld worden zoals
het verbod om giften aan te nemen, de plicht om andere functies te melden en de
geheimhoudingsplicht. Aantal groepen ambtenaren valt niet onder het gewone arbeidsrecht; voor
hen blijft dus een bijzondere regeling gelden, bijv. rechter en medewerkers van politie en defensie.
Door de Wnra is het toepasselijk arbeidsrecht op werknemer en ambtenaar grotendeels gelijk, geld
toch aantal uitzonderingen. Bijv. de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen (WNT). Bepaalt
dat niemand in de publieke en semipublieke sector per jaar meer mag verdienen dan een max.
bedrag, 2020: €201.000 bruto (de balkenendenorm). De WNT geldt dus niet voor de private sector.
Men vindt de balkenendenorm terecht omdat de banen in de publieke en semipublieke sector uit
belastinggelden worden gefinancierd.
1
,1.2 Werkgever en werknemer: welke rechtsbronnen?
6 belangrijke rechtsbronnen:
1. Het arbeidsovereenkomstenrecht;
2. Het vermogensrecht in het algemeen;
3. Overige wetten met betrekking tot de private sector;
4. De jurisprudentie (rechtersrecht);
5. De cao;
6. Het verdrag.
1.2.1 Arbeidsovereenkomstenrecht
Veel rechtsregels die verhouding tussen individuele werkgever en werknemer (ook ambtenaar0
regelen, is het BW; in Boek 7 titel 10 BW.
Aantal belangrijke wetten uit dit onderdeel: Wet flexibiliteit en zekerheid, Wet werk en zekerheid en
de Wet werk en zekerheid en de Wet arbeidsmarkt in balans.
1.2.2 Vermogensrecht in het algemeen
Arbeidsovereenkomst is een obligatoire overeenkomst; een overeenkomst waaruit verbintenissen
voortvloeien.
Een verbintenis: een rechtsbetrekking tussen ten minste 2 partijen, die ertoe leidt dat de ene partij
één of meer rechten verkrijgt en de andere partij één of meer plichten op zich neemt. Voor de
arbeidsovereenkomst betekent dit o.a. dat de werkgever de plicht heeft loon te betalen en dat de
werknemer de plicht heer arbeid te verrichten. Het arbeidsrecht wordt gesteund door de algemene
regels van het vermogensrecht. Wat is de verhouding tussen de bijzondere van de
arbeidsovereenkomst (art. 7:610-745 BW) en het vermogensrecht, bijv. als ze met elkaar in strijd
zijn? Antwoord: speciale regeling (art. 7:610 e.v. BW) gaat voor de algemene.
Geschillen over arbeidsovereenkomst in Boek 3 en 6 BW.
1.2.3 Overige wetten
In volgend hoofdstuk
1.2.4 Jurisprudentie (rechtersrecht)
Het arbeidsovereenkomstenrecht, het verbintenissenrecht en de overige arbeidswetten die voor de
private sector gelden, hebben betrekking op door de wetgever gemaakt recht. Naast de wetgever
kan ook de rechter als rechtsvormer optreden. Hij moet namelijk regelmatig oordeel geven over een
geschil rondom een arbeidsovereenkomst, terwijl er geen toepasselijk wetsartikel voorhanden is. Of
de betreffende bepaling is nogal abstract en vereist nadere interpretatie. In dit soort situaties vult de
rechter de wetgever als het ware aan. De regels die hierdoor ontstaan, zijn ook van toepassing op de
arbeidsverhoudingen in de private sector. Op het terrein van het sociaal recht/arbeidsrecht worden
er jaarlijks tienduizenden uitspraken (beschikkingen, vonnissen of arresten) gedaan. Een klein aantal
daarvan wordt (vanwege hun belang voor de rechtsontwikkeling) in een vakblad (bijv. De
Nederlandse Jurisprudentie (NJ)) gepubliceerd. Binnen he arbeidsrecht worden specifiek 2 vakbladen
uitgegeven met uitsluitend arbeidsrechtelijke uitspraken, Jurisprudentie Arbeidsrecht (JAR) en
Rechtspraak Arbeidsrecht (RAR). Ook op www.rechtspraak.nl en AR Updates.
Jurisprudentie: geheel van gepubliceerde uitspraken, gedaan door rechterlijke colleges. De arresten
van de Hoge Raad (hoogste rechtscollege) spelen hier een centrale rol, de daarin geformuleerde
2
, regels gaan eigen leven leiden. Worden veel gebruikt door lagere rechters als leidraad voor hun
beslissingen.
1.2.5 Cao
Collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) worden meestal (twee)jaarlijks gesloten tussen een
individuele werkgever (zoals Philips, ABN AMRO Bank) of één of meer werkgeversorganisaties
enerzijds en vakbonden anderzijds. Cao-afspreken kunnen soms regels uit het
arbeidsovereenkomstenrecht opzijschuiven of bepalingen bevatten die voor de werknemer gunstiger
zijn dat wat er Titel 7:10 BW staat. Ook kunnen er in cao’s kwestie aan de orde worden gesteld die
niet in een wet of wetsartikel geregeld zijn.
1.2.6 Verdrag
Een veel voorkomende vorm van sociaalrechtelijke regels (doorwerkend op onze nationale
rechtsorde) die op internationaal vlak tot stand is gekomen, is het verdrag: overeenkomst gesloten
tussen 2 of meer landen. In aantal gevallen kunnen burgers zich rechtstreeks op een
verdragsbepaling beroepen.
Bij verdrag kunnen ook internationale organisaties worden opgericht, die bevoegd zijn rechtsregels
uit te vaardigen. Ook deze regels kunnen bron van (sociaal) recht zijn. Bijv. ESH en
verdragsbepalingen van de Internationale Arbeidsorganisatie. Ook zijn EU-verdragen een belangrijke
bron van internationaal (Europees) sociaal recht. Op grond van deze verdragen zijn vele richtlijnen
uitgevaardigd, die de aangesloten lidstaten dienden om te zetten in nationale regelgeving (:
implementatie)
1.3 Van dwingend recht tot aanvullend recht
Werknemer is verschillend opzichten afhankelijk van zijn werkgever. Deze afhankelijkheid ontstaat
enerzijds, doordat hij in beginsel verplicht is eenzijdige instructies van zin werkgever op te volgen.
Anderzijds vormt het door de werkgever uitgekeerde loon bijna altijd de enige financiële bron voor
de werknemer om in zijn levensonderhoud te voorzien.
Deze omstandigheden kunnen ertoe leiden dat de werknemer arbeidsvoorwaarden accepteert, die
hij niet zou aanvaarden als hij niet in deze afhankelijke positie was. Dit heeft de wetgever in een
aantal gevallen willen voorkomen. Bij de herziening van het arbeidsovereenkomstenrecht (1907)
realiseerde hij zich dat de werknemer bescherming nodig heeft tegen de vaak machtiger werkgever.
Deze bescherming kwam tot stand door het uitvaardigen van regels van dwingend recht: die regels
waarvan werkgever en werknemer a) in het geheel niet mogen afwijken of b) niet ten nadele van de
werkgever mogen afwijken. In laatste geval worden rechten toegekend, waar de werknemer zich
altijd ten minste op kan beroepen. Dwingend recht gaat altijd voor.
Tegenover dingend recht staat aanvullend recht. Hier kunnen de contracterende partijen altijd van
de wettelijke regel afwijken, als zij daartoe overeenstemming bereiken. Zij hebben de vrijheid
daartoe. Afwijking moet niet, mag wel.
Alleen voor het arbeidsovereenkomstenrecht heeft de werkgever het onderscheid tussen dwingend
en aanvullend recht aangevuld. Hij heeft namelijk in Titel 7:10 BW ook driekwartdwingend en
semidwingend recht geïntroduceerd, 4 vormen:
1. Dwingend recht is dat recht, waarvan niet of ten nadele van de werknemer mag worden
afgeweken.
2. Driekwartdwingend recht is dat recht, waarvan alleen kan worden afgeweken bij cao of bij
regeling door of namens een bevoegd bestuursorgaan. De afwijking bij cao is van echt
3