Werkcollege 1 & 2
Literatuur:
Praktisch Verbintenissenrecht hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2 t/m §2.1.5;
Praktisch Verbintenissenrecht hoofdstuk 2 §1 t/m 1.5 en §3 t/m 4 en hoofdstuk 3 §1 t/m 2 en
§4 t/m 5
Leerdoelen
Na de twee lessen van week 1 kun je:
1. Elk willekeurig feit op de juiste plaats in het rechtsfeitenschema onderbrengen;
2. Onderscheid maken tussen de overeenkomst en de onrechtmatige daad;
3. Benoemen of rechtshandelingen eenzijdig of meerzijdig zijn;
4. Benoemen of overeenkomsten eenzijdig of wederkerig zijn;
5. Aangeven wat wilsontbreken is en dit combineren met gerechtvaardigd vertrouwen;
6. Aangeven wat wilsgebreken zijn en hoe in dat geval de overeenkomst te vernietigen is;
7. Aangeven wat handelingsonbekwaamheid is en hoe in dat geval de overeenkomst te
vernietigen is;
8. Aangeven wat het verschil is tussen nietigheid en vernietigbaarheid;
9. De factoren benoemen die de inhoud van de overeenkomst bepalen.
Werkcollege 1: het rechtsfeitenschema en de rechtshandeling
Privaatrecht, ook wel burgerlijk recht of civiel recht, kent twee hoofdonderdelen: vermogensrecht en
personenrecht. Het vermogensrecht regelt de verhoudingen die op geld waardeerbaar zijn tussen
burgers onderling. Het vermogensrecht bestaat uit het verbintenissenrecht en het goederenrecht:
Verbintenissenrecht -> rechtsrelatie tussen personen onderling (de relatie tussen twee
personen heet een verbintenis);
Goederenrecht -> rechtsrelatie tussen een persoon en een goed.
Het verbintenissenrecht kent natuurlijke personen en rechtspersonen. Natuurlijke personen zijn
mensen. Rechtspersonen staan volgens de wet gelijk aan natuurlijke personen. Voorbeelden van
rechtspersonen zijn een bedrijf (bv of nv), een stichting of vereniging, een gemeente of de
Nederlandse staat.
Een verbintenis is een rechtsrelatie tussen twee personen, waarbij de ene partij verplicht is om een
prestatie te leveren, terwijl de andere partij hier recht op heeft. Een prestatie houdt in de meeste
gevallen in: iets doen of iets geven. Degene die moet presteren wordt ook wel de schuldenaar
genoemd; degene die recht heeft op de prestatie is de schuldeiser. Wanneer er een rechtsrelatie
tussen personen bestaat, dan vloeien hier verbintenissen uit voort.
Rechtsfeiten
Een rechtsfeit is een feit dat een rechtsgevolg heeft; het heeft een gevolg volgens het geldende
recht. Gewone feiten hebben geen rechtsgevolg. Rechtsfeiten kunnen onderverdeeld worden in
rechtens relevante handelingen en blote rechtsfeiten. Een rechtens relevante handeling is een
handeling die relevantie heeft voor het recht; een handeling die rechtsgevolg heeft. Voorbeelden:
sluiten van een (arbeids)overeenkomst of eigenaar worden van een goed. Blote rechtsfeiten zijn
geen handelingen, maar hebben toch rechtsgevolg. Dit soort rechtsfeiten vinden hoe dan ook plaats
zonder dat er een feitelijke handeling aan te pas komt. Voorbeelden: geboren worden, meerderjarig
worden en overlijden. Er is bij blote rechtsfeiten een gevolg volgens het geldende recht zonder dat
iemand een handeling verricht.
,Rechtens relevante handelingen
Rechtens relevante handelingen kunnen verder worden opgesplitst in rechtshandelingen en
feitelijke handelingen:
Een rechtshandeling is een handeling die gericht is op een rechtsgevolg. De handelende
persoon wil dus een bepaald rechtsgevolg tot stand brengen. Voor dit soort handelingen is
een zogeheten wilsuiting van de handelende persoon noodzakelijk. Met wilsuiting wordt
bedoeld dat de handelende persoon duidelijk laat blijken dat hij de bedoeling heeft het
rechtsgevolg tot stand te brengen. Bij een rechtshandeling speelt de bedoeling, ook wel het
oogmerk genoemd, van de handelende persoon een doorslaggevende rol. Art. 3:33 BW:
twee vereisten voor een rechtshandeling:
- Een op een rechtsgevolg gerichte wil
- Die wil heeft zich door een verklaring geopenbaard
Feitelijke handelingen zijn handelingen die wel rechtsgevolg hebben, maar die daar niet op
zijn gericht. De handelende persoon had dus niet de bedoeling het rechtsgevolg tot stand te
brengen; de handelende persoon had het rechtsgevolg niet beoogd.
Onderscheid rechtshandelingen: eenzijdig en meerzijdig
Rechtshandelingen kunnen worden onderscheiden in eenzijdige rechtshandelingen en meerzijdige
rechtshandelingen:
Bij eenzijdige rechtshandelingen wordt het rechtsgevolg tot stand gebracht door één
persoon, zonder dat de medewerking van een andere persoon nodig is. Er is sprake van een
wilsuiting van een persoon, gericht op een bepaald rechtsgevolg. Voorbeeld: testament;
- Eenzijdige rechtshandelingen kunnen worden onderverdeeld in:
o Persoonsgerichte rechtshandelingen -> worden verricht door één van beide
partijen en zijn gericht tot de andere partij; gericht tot een bepaalde persoon;
o Niet-persoonsgerichte rechtshandelingen (ongerichte rechtshandelingen) ->
worden door één partij verricht, maar zijn niet tot een specifieke persoon
gericht. Het is dus niet van belang tot wie de handeling is gericht.
Voor een meerzijdige rechtshandeling is het noodzakelijk dat twee personen een bepaald
rechtsgevolg tot stand willen brengen. Hiervoor zijn de wilsuitingen van beide partijen
vereist. Deze wilsuitingen moeten gericht zijn op hetzelfde rechtsgevolg.
Meerzijdige rechtshandelingen
Meerzijdige rechtshandelingen kunnen worden onderscheiden in overeenkomsten en andere
meerzijdige rechtshandelingen (bijv. vaststellen van notulen tijdens een vergadering). Art. 6:213 lid 1
BW: twee voorwaarden waaraan een overeenkomst moet voldoen:
De overeenkomst moet een meerzijdige rechtshandeling zijn;
Één of meer partijen gaan jegens een of meer partijen een verbintenis aan.
Overeenkomsten kunnen worden onderverdeeld in
Verbintenisscheppende (obligatoire) overeenkomsten -> hierbij ontstaan één of meerdere
verbintenissen tussen partijen. Verbintenisscheppende overeenkomsten kunnen worden
opgesplitst in:
- Eenzijdige overeenkomsten -> scheppen slechts voor één van beide partijen een
verplichting. Voorbeeld: schenking. De schenking zelf is een meerzijdige rechtshandeling:
de ene partij verricht als handeling het schenken van het bedrag en de andere partij
accepteert deze gift. Er is sprake van een verbintenisscheppende overeenkomst, omdat
de ene partij de verplichting heeft om het bedrag te geven. Voor de andere partij is er
echter geen verplichting. Daarom is het een eenzijdige overeenkomst.
, - Meerzijdige (wederkerige) overeenkomsten -> beide partijen hebben verplichtingen
jegens elkaar. Art. 6:261 lid 1 BW -> er moet sprake zijn van een verbintenis voor beide
partijen, waarbij de verplichting van de ene partij tegenover de verplichting van de
andere partij staat.
Andere overeenkomsten -> bijv. de familierechtelijke overeenkomst het huwelijk. De
verplichtingen die door het sluiten van een huwelijk ontstaan zijn in de wet geregeld en
vloeien niet voort uit de wilsverklaringen van partijen.
Rechtsfeitenschema
Rechtshandelingen
Handelingsbekwaamheid
In art. 3:32 lid 1 BW is bepaald dat: ‘iedere natuurlijke persoon bekwaam is tot het verrichten van
rechtshandelingen, voor zover de wet niet anders bepaalt.’ Een natuurlijk persoon is in beginsel dus
handelingsbekwaam en mag zelfstandig rechtshandelingen verrichten. In de wet kan opgenomen
zijn dat iemand niet handelingsbekwaam is, ook wel handelingsonbekwaam genoemd.
In welke gevallen is iemand handelingsonbekwaam?
De wet bepaalt dat minderjarigen slechts bekwaam zijn om rechtshandelingen te verrichten,
wanneer zij dat doen met toestemming van hun ouders. Ontbreekt die ouderlijke
toestemming, dan zijn minderjarigen handelingsonbekwaam (art. 1:234 BW). In veel gevallen
wordt de toestemming van ouders geacht aanwezig te zijn. De vraag hierbij is dan of het
‘normaal’ is dat een persoon van die leeftijd het desbetreffende product koopt;
Ook meerderjarigen kunnen handelingsonbekwaam zijn. Wanneer iemand niet in staat
geacht kan worden om zelfstandig rechtshandelingen te verrichten, kan hij op grond van art.
1:378 BW door de rechter onder curatele worden gesteld. Vanaf dat moment is hij
onbekwaam om zelfstandig rechtshandelingen te verrichten. De onder curatele gestelde mag
alleen rechtshandelingen verrichten met toestemming van een door de rechter aangewezen
curator (art. 1:381 BW). Een curator is een persoon die belast is met het toezicht op de onder
, curatele gestelde. Iemand kan bijvoorbeeld onder curatele worden gesteld vanwege een
geestelijke stoornis, waardoor hij zijn belangen – al dan niet tijdelijk – niet kan waarnemen.
Beschikkingsbevoegdheid
In het goederenrecht is het van belang dat iemand beschikkingsbevoegd is op het moment dat hij
een zaak aan een ander overdraagt. Een eigenaar van een zaak is bevoegd om over zijn zaak te
beschikken. Dat wil zeggen dat een eigenaar zijn zaak aan een ander mag verkopen of schenken,
oftewel vervreemden. Beschikkingsbevoegdheid wil dus zeggen het recht om te vervreemden. Om
een rechtsgeldige overdracht tot stand te brengen, dient de vervreemder (Degene die de zaak
verkoopt of schenkt) beschikkingsbevoegd te zijn. Als niet wordt voldaan aan het vereiste van
beschikkingsbevoegdheid, dan komt er in beginsel geen geldige overdracht tot stand.
Wilsverklaring
Art. 3:33 BW -> voor een rechtshandeling is vereist ‘een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich
door een verklaring heeft geopenbaard.’ Voor het verrichten van een rechtshandeling moet dus
worden voldaan aan twee vereisten:
1. Zijn wil is gericht op een bepaald rechtsgevolg;
2. Hij openbaart zijn wil door een verklaring (wilsverklaring; kan mondeling en schriftelijk).
Wanneer één van deze twee vereisten ontbreekt, komt er geen rechtshandeling tot stand.
Art. 3:37 lid 1 BW -> de wilsverklaring kan zowel mondeling als schriftelijk worden gedaan, maar er
kan ook sprake zijn van een stilzwijgende wilsverklaring. Dit is een wilsuiting die uit een bepaalde
gedraging blijkt, zoals een handgebaar. Ook is het mogelijk dat de handelende persoon blijkt uit het
feit dat hij zich meegaand opstelt zonder dit uitdrukkelijk te verklaren.
Art. 3:37 lid 3 BW -> een wilsverklaring heeft pas effect op het moment dat deze verklaring de
persoon tot wie zij is gericht heeft bereikt. Een op zichzelf staande wilsverklaring, zonder dat deze
gericht is tot een persoon, heeft dus geen werking. Wanneer de wilsverklaring de persoon tot wie zij
is gericht echter niet (tijdig) bereikt door toedoen van die persoon zelf, dan heeft de wilsverklaring
wel werking.
Art. 3:37 lid 5 BW -> een wilsverklaring die tot een persoon is gericht kan worden ingetrokken tot het
moment dat deze de betreffende persoon heeft bereikt. De verklaring verliest daarmee haar werking.
Wordt de verklaring ingetrokken op het moment dat deze de persoon bereikt, of daarna, dan heeft
de verklaring wel werking; de intrekking heeft dan geen effect.
Geestelijke stoornis
Een persoon die tijdelijk of blijven aan een geestelijke stoornis lijdt, kan in beginsel wel een verklaring
doen. In art. 3:34 lid 1 BW is opgenomen dat in bepaalde gevallen een met een verklaring
overeenstemmende wil van een geestelijk gestoorde kan ontbreken, zodat er geen rechtshandeling
tot stand komt. De wil ontbreekt wanneer de geestelijke stoornis van de handelende persoon hem
belemmert in een redelijke waardering van zijn eigen belangen. Voort ontbreekt de wil wanneer de
rechtshandeling nadelig is voor de geestelijk gestoorde. Een uitzondering daarop vormt nadeligheid
voor de gestoorde die niet te voorzien was; in dat geval wordt ervan uitgegaan dat de wil aanwezig
was.
Uit art. 3:34 lid 1 BW volgt dat een met een verklaring overeenstemmende wil geacht wordt te
ontbreken wanneer de handelende persoon wordt belemmerd in de waardering van zijn belangen.
Ook wordt die wil geacht te ontbreken wanneer de verklaring onder invloed van de stoornis wordt
gedaan. Dit is het geval als de handelende persoon niet kan inzien dat de rechtshandeling nadelig
voor hem is. Hoewel er in beginsel toch een rechtshandeling tot stand komt, is deze niet
onaantastbaar; de rechtshandeling kan nog ongedaan gemaakt worden.