College 1 onderdeel Kind (22-01-2020)
Je hoeft niet het hele boek te lezen leeswijzer in studiehandleiding. In het laatste college wordt ook
nog een artikel behandeld.
Tentamen gaat over het boek (zie leeswijzer), collegestof en artikel.
Tentamen en opdracht tellen even zwaar mee, beide moeten voldoende zijn. Gemiddelde daarvan wordt
je eindcijfer.
Tijdens de colleges van het deelvak Kind bespreken we vooral de visies op het grootbrengen van jonge
kinderen en de verschuivende rol van professionals die zich met de kinderen bezighouden. We kijken ook
hoe dat samenhangt met economische, maatschappelijke en wetenschappelijke ontwikkelingen; heeft
altijd invloed op elkaar. Wat in het college wordt besproken is de rode draad, maar niet alles kan worden
behandeld, dus zelfstudie is ook belangrijk.
Doelen:
Kennis van verschillende opvattingen over de zorg voor jonge kinderen.
Inzicht in de ontwikkeling van die opvattingen gedurende 20 e eeuw en de invloed daarvan op
beleid.
Programma:
Kinderopvang begin 20e eeuw
Interbellum, psychologisering (jaren 50-60) en tegenstroom (jaren 70)
Kwaliteit, management en deconstructie (einde van de eeuw)
Professionaliteit en kwaliteit
Dit eerste college gaat over kinderopvang aan het begin van de 20 e eeuw, specifiek in Vlaanderen (er is
geen Nederlands boek over dit onderwerp).
Introductie
Ter introductie het volgende gedicht:
,Het is geschreven in 1603 door een schoolmeester, waarin hij zijn eigen mening schrijft. Hij beschrijft hoe
hij het lesgeven ziet en hoe dat tegen de mening van de ouders staat. De ouders vinden namelijk dat de
schoolmeester niet te streng moet zijn, want kleine kinderen zijn nog jong en hebben nog genoeg tijd om
alles te leren. De schoolmeester denkt daar anders over. Dit gedicht geeft aan dat eigenlijk al
eeuwenlang wordt nagedacht over de zorg en educatie voor jonge kinderen. En ook toen verschilden de
meningen al. Dat komen we in het college ook steeds tegen; er zijn steeds spanningsvelden en
spanningen die tegen elkaar ingaan, waarbij wel wordt geprobeerd die velden met elkaar te verenigen.
Voorbeeld
De toegeeflijke schooljufvrouw (uit de 18 e eeuw) is hier
ook een voorbeeld van. Op de linkerkant op de stoel zit
de schooljufvrouw en op de rest van de afbeelding liggen
en zitten overal kinderen. De kinderen lijken maar wat te
doen, het lijkt een beetje chaotisch en niet heel
gestructureerd. In het midden zie je ook een kind die aan
z’n oren wordt getrokken door andere kinderen. Het lijkt
niet echt of de juf van plan is om in te grijpen.
Je ziet ook eigenlijk aan de titel dat de illustrator van
deze afbeelding het daar eigenlijk niet helemaal mee
eens was. Je ziet op het plaatje dus ook een beetje het perspectief dat het boek aanhoudt: hoe moet het
dan wel? Dat komt in het boek steeds terug; niet per se wat goed of fout is, maar gewoon hoe het was
en of dat in de loop van de tijd hetzelfde blijft of veranderd. Dat wordt gedaan aan de hand van deze
discussies; maatschappelijke discussies, wetenschappelijke discussies…
Kinderopvang onder de loep
Boek + colleges centraal staat zorg en educatie voor kinderen van 0-6 jaar.
Er wordt steeds naar gekeken vanuit een historisch perspectief. Het boek is een terugblik op de
afgelopen 150 jaar en er wordt steeds gekeken waarom de kinderopvang zo was en waarom het
is zoals nu (hoe heeft het zich ontwikkeld?) en wat betekent dat voor de pedagogische kwaliteit
en voor de professionals die werkzaam zijn met de kinderen. Hoe is dat zo gekomen?
Vaak is het een wisselwerking tussen de praktijk en wetenschap, omdat problemen die zich in de
praktijk voordoen vaak invloed hebben op beleid.
o Als er in de praktijk een probleem is gaat de overheid daarover nadenken of dan ziet de
wetenschap er het belang van in dat er wetenschap naar gedaan wordt.
o Andersom is dit ook zo: als er onderzoek is gedaan en daaruit blijkt dat iets heel erg
effectief is of juist helemaal niet, dan kan het ook zo zijn dat dit gevolgen heeft voor de
praktijk en voor de professionals die er werkzaam zijn.
Kinderopvang onder de loep (2)
Zoals eerder gezegd gaat het in het boek veelal over spanningsvelden. Dat komt ook omdat er in
de loop van de tijd steeds meer aandacht is gekomen voor de jonge kinderen en voor hoe die
jonge kinderen dan opgevoed moeten worden. Als er meer aandacht is voor iets, hebben meer
groepen daar belangen bij, bij die jonge kinderen, meer groepen die zich ermee gaan bemoeien,
, die er inspraak op hebben. Dat zorgt voor spanningen, omdat niet alle partijen er hetzelfde over
denken.
Er zijn 3 grote spanningsvelden:
o Moderne opvattingen én tradities je ziet (net als gedicht en afbeelding) dat er al
eeuwenlang vraagstukken spelen rondom jonge kinderen. Men denkt daar ook al heel
lang over na, maar er zijn bepaalde vraagstukken die steeds terugkomen; bijv. hoe moet
die zorg en educatie voor jonge kinderen er dan uitzien? Willen we dat jonge kinderen
naar de kinderopvang gaan, zodat de ouders kunnen gaan werken of moeten de
kinderen ook echt iets leren/gaan ze daarheen om ook opgevoed te worden? Hoe men
daarover denkt verandert steeds. Er zijn bepaalde tradities die voortgezet worden, maar
door nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen en nieuwe beleid kan dit ook
veranderen nieuwe opvattingen over hoe de kinderen opgevangen moeten worden of
wat kinderen moeten leren/ wat kinderen moeten doen.
o Professionaliteit / kwaliteitszorg én vanzelfsprekendheid enerzijds zie je steeds meer
dat de kinderopvang objectief moet zijn, kinderen moeten objectief benaderd worden;
er zijn kindvolgsystemen en steeds meer observaties in de kinderopvang. Anderzijds
willen vooral ouders dat hun kind niet alleen wordt opgevangen, maar dat de
leider/leidster sensitief en responsief zijn, een beetje moederlijke eigenschappen
hebben bijvoorbeeld, maar dat kan best wel haaks staan op die professionaliteit. Dit kan
best wel tegenover elkaar staan, maar het doel is wel om de 2 met elkaar te verenigen,
dus wel objectief maar ook sensitief en responsief naar de kinderen.
o Continuïteit én discontinuïteit bij continuïteit gaat het erom dat iets hetzelfde blijft;
het blijft bestaan, het blijft hetzelfde. Bij discontinuïteit is er eigenlijk een breuk met het
bestaande dus daar vindt juist verandering plaats. Dit is ook het spanningsveld dat bij
deze cursus belangrijk is. Het is een historisch perspectief, dus er wordt steeds gekeken
naar wat is er nieuw in deze periode en wat is hetzelfde gebleven? Het gaat dus niet per
se om wat goed is of fout is, maar we kijken vooral naar vernieuwingen en behouden van
zowel beleid als praktijk.
Kinderopvang onder de loep (3)
De functie van de kinderopvang verschuift in de 20 e eeuw, op een aantal punten blijft het ook
hetzelfde, maar je ziet ook een verschuiving. Soms staat de ene functie op de voorgrond en soms de
andere functie. Om te begrijpen hoe de kinderopvang ontstaan is en is zoals het tegenwoordig is, is het
van belang om de volgende 3 functies te kennen. Die 3 functies zijn eigenlijk altijd wel aanwezig, maar
het is wel steeds in meer of mindere mate. Die functies en wat belangrijk is op een moment wordt vooral
beïnvloed door de maatschappelijke en wetenschappelijke context van de samenleving.
Economische functie er is kinderopvang zodat ouders kunnen werken. Dit gaat niet zozeer om
opvoeding/educatie van de kinderen, maar simpelweg zodat ouders naar het werk kunnen en
zich geen zorgen hoeven te maken over waar hun kinderen moeten blijven.
Educatieve functie houdt juist in dat kinderen iets moeten leren, of juist jong moeten blijven
(daar verschillen in die tijd de meningen over). Bij deze functie wordt nagedacht over het doel
van de kinderopvang in de zin van: moeten de kinderen simpelweg ‘’bewaard’’ worden totdat de
moeders ze weer ophalen of willen we dat de kinderen echt iets leren, en zo ja, doen we dat dan
volgens een vast programma of doen we dat door ze vrij te laten te zien wat ze dan leren?
, Sociale functie heeft als doel het verkleinen van achterstanden/verschillen tussen kinderen,
bijv. Nederlands als tweede taal of bijv. minder sociaalvaardige kinderen. Je wilt dat ze
uiteindelijk een beetje met hetzelfde startniveau kunnen doorstromen naar het basisonderwijs.
Hoe die zorg en educatie er dan precies uit komt te zien zie je bijv. nu ook terug bij voorschoolse
educatieprogramma’s, die zijn eigenlijk ontstaan nadat er in de wetenschap steeds meer aandacht kwam
voor de ontwikkeling van jonge kinderen. Dus omdat dat in de wetenschap belangrijk werd gevonden, is
daar in de praktijk een verandering ontstaan en komt de nadruk in dit geval meer te liggen op de
educatieve functie van de opvang.
Die maatschappelijke en wetenschappelijke context kun je niet altijd even makkelijk zien in de
samenleving en zijn ook afhankelijk van machtsrelaties. Bij machtsrelaties kun je vragen stellen als wie
heeft de leiding? Wat weet men? Hoe ziet de samenleving eruit en wie bepaalt wat er belangrijk wordt
gevonden in die samenleving?
Goede oefening voor tentamen: spanningsvelden en 3 functies in je hoofd houden en steeds per tijdvak
kijken ‘wat herken ik hierin en wat zie ik terug?’ dan kun je jezelf wat trainen om die historische perioden
uit elkaar te houden.
Machtsrelaties
Machtsrelaties zijn de relaties tussen het individu en de samenleving als geheel.
Het boek gaat uit van de ideeën van filosoof Michel Foucault.
o Het idee is dat kennis het denken en het doen. Dat gebeurt best wel op een onzichtbare
manier; daar ben je je niet altijd van bewust volgens Foucault en Vandenbroeck. Die
vorm van macht wordt ook wel producerende, sturende, controlerende,
“disciplinerende” macht genoemd.
o Gaat ervan uit dat praktijken ontstaan als gevolg van het algemene denken in de
samenleving; de algemene heersende norm. Je kan je er wel aan onttrekken, maar dat is
wel moeilijk; ook omdat je je vaak niet bewust bent van die heersende norm.
o Bijv. als er in jouw omgeving heel veel gezinnen zijn met klassieke ouderschapsrollen
(dus de vader gaat naar het werk en speelt vooral met de kinderen en de moeder blijft
thuis en is verantwoordelijk voor de verzorging) als je dat heel veel ziet in je eigen
omgeving, is het – wanneer je zelf kinderen krijgt – makkelijker om ook die
ouderschapsrollen aan te nemen, omdat dat is wat je kent en voor jou normaal is.
o Wat nou de heersende normen zijn dat wordt bepaald door het dominante discours wat
in een samenleving heerst. Het discours bepaald eigenlijk de manier van spreken, de
manier van denken, wat de samenleving vindt/wat belangrijk wordt gevonden. Door dat
dominante discours komen een aantal dingen heel erg onder de aandacht en een aantal
dingen blijven juist op de achtergrond. Voorbeeld: Dat kun je een beetje vergelijken met
een spotlight: als al het licht in het lokaal uit was geweest met alleen een spotlight aan
gericht op de docent, dan hadden de leerlingen de docent heel goed kunnen zien
(misschien wel beter), maar de achtergrond valt dan weg en de docent kan de leerlingen
ook niet zien. Als je gewoon de lichten aandoet, zien de leerlingen de docent misschien
minder goed als met een spotlight, maar de docent kan de leerlingen wel zien en de