,Hoofdstuk 1 Gerontologie versus ontwikkeling
Hoe iemand tegen ouder worden aankijkt, is sterk afhankelijk van de tijd en de
cultuur waarin hij of zij leeft en van de betekenis die men in die tijd of cultuur geeft
aan ouder worden.
Vanaf een bepaalde leeftijd lukt het echter niet meer om goed het jong-zijn uit te
dragen, dus zouden ouder wordende mensen zich anders moeten profileren in de
samenleving. Maar dat valt niet altijd mee. De betrokkene krijgen niet meer de
waardering die ze gewend waren te krijgen en voelen zich mogelijk tweederangs. Ze
geven het dan vaak op en laten zich dan gemakkelijk afschrijven. Hierdoor
conformeren ze zich vroeg of laat vooral aan het beeld van zorgbehoevenden. Ze
laten zich dan min of meer leven en door jongeren voorschrijven waar het leven over
gaat. Deze jongeren bevinden zich uiteraard niet in dezelfde positie als de ouderen,
maar denken – vaak vol goede bedoelingen – te weten wat goed voor de ouderen is.
1.1 Wat is gerontologie?
Gerontologie is de wetenschap die als object van een onderzoek de veroudering
van mens, dier en plant heeft. Verouderen doen we allemaal, eigenlijk al vanaf de
geboorte. Het leven voltrekt zich in de tijd en met elke tik van de klok worden we
strikt gezien ouder en komen we dichter bij de dood (Baars, 2012).
Als we de definitie aanhouden van een bepaalde fase in het leven, gekoppeld aan de
levensverwachting van de mens, wordt ouderdom een arbitrair begrip. Dit komt
omdat de levensverwachting nu veel hoger ligt dan de laatste honderdvijftig jaar.
De chronische leeftijd is bovendien geen goed bruikbaar criterium omdat er zoveel
pluriformiteit onder ouderen is. Je kunt namelijk niet zeggen dat alle 70-jarigen aan
het stereotype beeld van ‘een grijze bejaarde’ voldoen. Een ander gehanteerd
criterium is de sociale leeftijd. Maar mensen ondergaan veranderingen in sociale
status, bijvoorbeeld als zij met pensioen gaan, maar ook als ze opnieuw of voor het
eerst gaan studeren of actief kleinkinderen helpen opvoeden.
Ook wordt het begrip drempelleeftijd gehanteerd om te wijzen op een chronologisch
leeftijdsmoment waarop duidelijke fysieke en psychologische veranderingen
zichtbaar of hoorbaar zullen worden, bijvoorbeeld 65 of 70 jaar in de westerse
samenleving.
Ouder worden kun je op allerlei manieren definiëren, net zoals volwassen worden
(maatschappelijk, fysiek, sociaal, fiscaal, etc.). We maken bijvoorbeeld onderscheid
tussen:
- Primaire en universele veroudering: lichamelijke veranderingen ten gevolge
van het ouder worden, zoals rimpels.
- Secundaire of probabilistische veroudering: veranderingen die vaker bij
ouderen voorkomen dan bij jongeren, zoals artrose, slijtage van de
gewrichten.
- Tertiaire veroudering: een opvallend snelle fysieke aftakeling die aan het
sterven voorafgaat.
-
,Daarnaast onderscheiden we distale (in het verleden, ver weg) verouderings-
effecten, die bijvoorbeeld worden toegeschreven aan kinderverlamming in de jeugd
en die leiden tot een gebrek aan mobiliteit en proximale (dichtbij) effecten,
bijvoorbeeld een recent gebroken enkel.
Het verouderen behoort tot het vakgebied van de gerontologie. De gerontologie
omvat een zeer breed gebied. Daaronder worden fysiologische, sociale, medische,
economische en psychologische processen geschaard. Vooral de tweede levensfase
van de mens staat centraal in deze wetenschap. Bij de mens ligt dat punt van de
veroudering al rond het dertigste levensjaar.
Je kunt bij psychogerontologie, het menselijke gedrag in de tweede levenshelft,
veroudering zowel intra-individueel (bijvoorbeeld het verloop van de ontwikkeling van
de intellectuele mogelijkheden, als interindividueel (bijvoorbeeld de toenemende
verschillen tussen individuen van gelijke leeftijd, sociaal-culturele achtergrond en
geslacht) en intergenerationeel (bijvoorbeeld het beeld van jongeren ten opzichte van
ouderen) beschouwen.
Omdat gerontologie zo’n breed gebied bestrijkt, worden daarbinnen
deelspecialisaties als biologische, medische, sociale en psychologische gerontologie
onderscheiden. Biologische gerontologie betreft het onderzoek naar normale
verschijnselen die zich in een organisme voordoen in lichaamscellen met het
verstrijken van de jaren. Medische gerontologie betreft pathologische
ziekteleerverschijnselen tijdens het ouder worden. Sociale gerontologie betreft
vragen op het gebied van culturen en godsdiensten en psychologische gerontologie
oftewel psychogerontologie betreft onder ander mentale mogelijkheden, zingeving en
zelfbeschikking.
Flourishing: optimale geestelijke gezondheid, richtinggevend voor de wijze waarop
mensen zich optimaal kunnen ontwikkelen.
Languishing: stagnatie en blijven steken in de psychosociale ontwikkeling.
In de psychogerontologie staat de pluriformiteit van oudere mensen centraal:
mensen hebben gedurende hun leven verschillende levensstijlen ontwikkeld met
betrekking tot vrije tijd, communicatie, wonen, eten, seksualiteit et cetera, evenals
verschillende competenties op het terrein van muziek maken, lezen, studeren,
sporten en communiceren.
Naast pluriformiteit is autonomie in de psychogerontologie een belangrijk thema.
Toch is autonomie niet altijd hetzelfde als zelfstandigheid of onafhankelijkheid.
Vraaggestuurde hulp of zorg houdt rekening met deze autonomie van mensen
(waarbij eigen verantwoordelijkheid en zelfstandigheid de insteek zijn). Zo kunnen
mensen binnen hun mogelijkheid regie over hun eigen leven behouden. Daarbij hoort
ook wat Westerhof en Bohlmeijer (2010) ‘ontwikkelingsregulatie’ noemen: het
bijstellen van doelen om zichzelf en het leven te beoordelen en daarbij het in stand
houden van je zelfwaardering.
, Selectieve optimalisatie is een proces waarbij je zoveel mogelijk gebruikmaakt van
de mogelijkheden tot ontwikkeling en levensvreugde en zo min mogelijk last hebt van
de biologische beperkingen.
Een andere manier van ontwikkelingsregulatie is het opheffen van discrepantie
tussen de eigen doelen en de werkelijkheid middels de begrippen assimilatie en
accommodatie van Piaget. Assimilatie is het betekenis geven aan de werkelijkheid
door haar in te passen in eigen denkschema’s of cognitieve structuren. Bij
accommodatie worden de denkschema’s aangepast aan een veranderde
werkelijkheid.
1.2 Visies op veroudering
Er zijn verschillende theorieën en visies rondom veroudering en ontwikkeling op
hogere leeftijd. Deze hebben betrekking op het psychologische domein, zoals de
cognitieve, emotionele of motivationele ontwikkeling. De motivationele en cognitieve
ontwikkeling gaan met name over zelfrealisatie, over ontwikkeling van je
capaciteiten. De emotionele ontwikkeling heeft betrekking op het reguleren van de
emoties.
Ontwikkelingsregulatie bij ouderen houdt in dat mensen op hogere leeftijd eerder
kiezen wat voor hen belangrijk is om te ontwikkelen, om een zo aangenaam mogelijk
laatste levensfase te hebben.
In de geschiedenis zijn de eerdergenoemde visies op veroudering terug te vinden.
De Griekse staatsman en dichter Solon (638 v.Chr.) wijst op de ontwikkelingen en
veranderingen die op hogere leeftijd plaatsvinden: ‘Inzicht en welsprekendheid
nemen juist steeds meer toe’. De Griekse filosoof Plato stelde dat wijs worden tijd
kost en dat het een behoorlijke cognitieve ontwikkeling en een aantal jaar vereist om
die wijsheid te verwerven. Cicero (106 v.Chr.) wijst erop dat inzicht en ervaring tot op
een zeer hoge leeftijd kunnen meegroeien en dat het er in het ‘goede’ leven niet om
gaat om jong te blijven, maar dat elke levensfase haar eigen kwaliteiten heeft. Verder
is ouderdom niet alleen een fase waarin mensen zorgbehoevend kunnen zijn, maar
oudere mensen kunnen ook juist uitstekend voor anderen zorgen. Seneca, de
Spaanse filosoof (65 n.Chr.), geeft aan dat er voor oudere mensen nog ‘ontzettend
veel werk te doen is’, zodat zij zeker niet aan de zijlijn hoeven te staan.
De Franse filosoof Montaigne (1533-1592) stelt dat je ‘vitaal van je oude dag kunt
genieten als je je zelfaanvaarding en relativering weet te oefenen’. Kant (1724-1804)
stelt dat je, als je vanuit ‘redelijke en goede wil handelt, goed oud kunt worden’.
Goethe benadrukt dat het ouder worden een ‘feest’ is voor de 80-jarige, omdat hij
eindelijk ‘vrij is geworden van de dwalingen van zijn of haar jeugd en van de
verplichtingen die door het arbeidzame leven worden opgelegd’.
De filosofen Nietzsche (1844-1900) en Kierkegaard (1813-1855) hebben het accent
bij het ouderdom beiden gelegd op de te verkrijgen authenticiteit. ‘Het leven is niet
langer meer een uitgestippeld pad, we hebben er geen blauwdruk meer van en
zullen het daarom zelf moeten uitvinden (Dohmen, 2011).
Een groep mensen uit een eilandgroep in Japan, de Okinawa, beschouwt het ouder
worden als een toename van wijsheid en een prestatie die gevierd moet worden.