Samenvatting Antwoorden op Vraagstellingen
Hoofdstuk 1 – De orthopedagogische vraagstelling
Binnen het opvoedingsproces heeft het kind de taak zich te ontwikkelen en de opvoeder de
taak om op te voeden.
- De ontwikkeling van het kind is sterk afhankelijk van de omgeving waarin het
opgroeit.
- In de ontwikkeling zijn soms pedagogische interventies nodig, hiermee wordt bedoeld
dat de opvoeder bewust handelt of ingrijpt in de ontwikkeling.
- Binnen het interactieproces tussen kind en opvoeder, levert het kind een grote
bijdrage door zijn/haar manier van reageren.
In dit proces proberen kinderen de grenzen op te zoeken.
Er is sprake van een stagnerend opvoedingsproces wanneer, ondanks veelvuldig pedagogisch
handelen van de ouders, het opvoedingsprobleem aanhoudt of verergert.
Dan worden orthopedagogisch geschoolde hulpverleners geraadpleegd die het
pedagogisch handelen van de ouders willen verbeteren zodat de ontwikkeling van
het kind niet meer onder druk staat.
In dit boek staat de theorie van Kok (1997) over het specifiek opvoeden centraal.
- De orthopedagogische vraagstelling is de kern van deze theorie; het orthopedagogisch
handelen gericht moet zijn op de specifieke opvoedingsbehoefte van het kind, ook wel
de vraagstelling genoemd.
Waar lopen de opvoedingsbehoefte en het opvoeden elkaar mis? Hierbij wordt
gekeken naar het ontwikkelingsverloop van het kind, het opvoeden, de bijkomende
omstandigheden en de onderlinge wisselwerking en aansluiting.
- Volgens Kok bestaat de ontwikkeling van het kind uit drie aspecten: het affectieve,
cognitieve en conatieve ontwikkelingsaspect.
- Volgens Kok bestaat de opvoeding uit drie opvoedingsdimensies: relatie aangaan en
onderhouden, klimaat scheppen en aanpassen en de situatie hanteren.
Het gedrag van het kind heeft een signaalfunctie, als het gedrag in een stagnerend
opvoedingsproces onvoldoende wordt opgepikt, kunnen psychosociale problemen ontstaan.
Waar zijn de opvoedingsdimensies onvoldoende op afgesteld op dat wat het kind
voor zijn/haar ontwikkeling, zowel affectief, cognitief en conatief, nodig heeft?
- Er moet gekeken worden naar de beïnvloedende omstandigheden die zowel een
positief als negatief effect hebben op het opvoedingsproces.
Het Vraagstelling Ordenen Systeem (V.O.S.) geeft richtlijnen om de vraagstelling in kaart te
brengen en het pedagogisch handelen bij te stellen.
- Het V.O.S. houdt rekening met het feit dat aan een stagnerend opvoedingsproces tal
van factoren ten grondslag kunnen liggen.
, Hoofdstuk 2 – Het opvoedingsproces nader beschouwd
De verschillende ontwikkelingsaspecten
Het affectieve ontwikkelingsaspect betreft de ontwikkeling van de mens als gevoelswezen, de
relationele ontwikkeling en de emotionele ontwikkeling.
- Een baby reageert eerst vanuit primaire behoeften. Naarmate het kind ouder wordt,
leer het verschillende emoties kennen, dit wordt gevoelsdifferentiatie genoemd.
De gevoelsdifferentiatie staat onder invloed van de eigenheidsontwikkeling.
- Hechting is een belangrijk aspect; het is van belang om bij het opstellen van een
behandelplan te bepalen wat voor gehechtheid er is en hoe deze tot stand is gekomen.
I. Geen hechting. Hierbij onderscheidt het kind zaken en mensen niet, vertoont
grensoverschrijdend gedrag en kan autistiforme gedragingen vertonen.
Het kind moet niet overvraagd worden en zorgzaam en instructief
benaderd worden.
II. Verloren hechting. Hierbij heeft het kind een sterk wantrouwende opstelling
naar volwassenen.
Het kind heeft een opvoeder nodig die controle uitoefent over de
ontwikkeling maar het kind tegelijkertijd rust en ruimte biedt.
III. Liefdevolle, bedreigende hechting. Hierbij heeft het kind relationele angst en
vervalst de realiteit zodat deze dragelijker is voor het kind.
- De neurotische ontwikkeling houdt in dat kinderen sterk worden overvraagd waardoor
zij een continu schuldgevoel ontwikkelen. Op latere leeftijd kunnen daardoor
neurotische symptomen ontwikkeld worden.
Het cognitieve ontwikkelingsaspect betreft de ontwikkeling van de mens als kernwezen en de
ontwikkeling van het kennis verwerven.
- Het kind leert structuren te herkennen in de wereld om hem/haar heen en leert ermee
om te gaan.
- De cognitieve ontwikkeling is afhankelijk van het cognitief analytisch vermogen en van
het vermogen om flexibel met veranderingen in structuren om te gaan.
Er zijn twee veelvoorkomende beperkingen die invloed kunnen hebben op de cognitieve
ontwikkeling, één daarvan is autisme. In de DSM-IV wordt onderscheid gemaakt tussen:
1. Autistische stoornis. Hierbij heeft het kind kwalitatieve beperkingen in sociale
interacties, communicatie en herhaalde patronen van gedrag en belangstelling.
2. Syndroom van Rett/desintegratiestoornis. Hierbij heeft het kind, na een normale
ontwikkeling, een terugval en verlies van aangeleerde vaardigheden.
3. Syndroom van Asperger. Hierbij ontbreekt de vertraging of achterstand in taal en/of
cognitieve ontwikkeling, verder lijkt het op een autistische stoornis.
4. PDD-nos. Hierbij voldoet het kind niet aan alle criteria voor een autistische stoornis.
Een andere stoornis is ADHD. Binnen ADHD worden er drie subgroepen onderscheiden: het
aandacht gestoorde, het hyperactief-impulsieve en het gecombineerde type.
- Bepaalde gedragingen, die horen bij een andere diagnose, passen ook bij ADHD.
Hierdoor kan het zo zijn dat het kind dubbel gediagnosticeerd wordt.
- Kinderen worden vaak onterecht hyperactief genoemd.
- Het zijn dat hyperactiviteit bij de ontwikkelingsfase van het kind hoort en dat het kind
geen ADHD heeft.