In deze samenvatting staan alle hoofdstukken (1 T/M14) die je moet leren voor het vak onderzoeksmethodologie aan de UvA. Het is een bondige samenvatting waarin alle belangrijke punten naar voren komen.
Hoofdstuk 1 – Ways of Thinking and Knowing
Vorming van onderzoek:
1. Pre-positivistisch: Vooral beschrijvend onderzoek. Er werd beschreven wat er werd
gezien en ervaren, echt experimenteren was er nog niet.
2. Positivistisch: Hier komt het experimenteren om de hoek kijken. Onderzoeken worden
gemanipuleerd om de uitkomst te beïnvloeden en onderzoeken.
3. Post-positivisme: Is een stroming die na WW2 ontstond, hier werd ervan uitgegaan dat
theorieën vervangbaar waren, iets gold totdat er een betere uitleg ontstond. Deze
stroming geeft een keerpunt aan in de geschiedenis, toch werd er nog erg gezocht naar
generaliseerbare uitkomsten. Iets waar veel discussie was op dit punt want, kan je iets
wel generaliseren?
4. Constructivisten: Breiden voort op het post-positivisme en gaan ervan uit dat theorieën
niet gegeneraliseerd kunnen worden, wanneer ernaar gezocht wordt werk je misleidend
en mis je informatie. Deze stroming vond een aantal dingen fout aan het positivisme:
a. Deterministisch: Niet erkennen dat mensen een mate van vrije wil hebben die
uitkomsten kunnen beïnvloeden.
b. Reductionistisch: Je kan gedrag niet terugbrengen naar een klein iets, gedrag en
fenomenen vormen zich telkens op een andere manier en zijn voortdurend in
ontwikkeling.
c. Egocentrisch: Onderzoekers reflecteren vaak hun eigen realiteit op
onderzoeksresultaten en participanten
d. Dehumanisering
e. Obtrusive en imprecise
Constructivisten zoeken naar benaderingen die getrokken kunnen worden uit lokale
levels en die een begrip creëren over de aard van participanten.
In het boek komen alle stromingen ongeveer gelijk naar voren, het draait voornamelijk om het
bespreken van verschillende methoden.
Onderzoek is er voornamelijk op gericht om objectief te zijn, toch heb je ook te maken met
normen en waarden. Het is namelijk onmogelijk om zonder je eigen waarden en normen mee
te nemen te beginnen aan een onderzoek, het is moeilijk om ten alle tijden volledig objectief te
blijven. Ook spelen normen en waarden van de maatschappij mee, vooral wanneer je en groot
maatschappelijk probleem of construct onderzoekt kan dit moeilijkheden opleveren. Bovendien
hangt een onderzoek erg af van de manier waarop de onderzoeksvraag gesteld wordt,
formulering kan namelijk vaak veel effect hebben op het onderzoek en de manier waarop
uitkomsten gevonden worden.
Construct: Is een abstract concept dat we graag zouden willen meten, denk aan liefde,
intelligentie, agressie enz. Het zijn geen tastbare dingen.
Operationele definitie: Is de meetbare variant van een construct. Dus afhankelijk van welk
construct je wil meten maakt een operationele definitie deze vatbaar en meetbaar. Voor
intelligentie zou dit een IQ score zijn.
Hypothese: Is een weerlegbaar statement over de associatie tussen twee of meer constructen.
Dit hoeft niet causaal te zijn. Een naive hypothese gaat wel uit van enige causaliteit, denk aan
‘absence makes the hearth grow fonder’.
Theorie: Een set gerelateerde hypotheses vormt samen een theorie over een bepaald construct.
Er zijn 5 manieren waarop naïeve hypotheses en theorieën worden aangepast:
1. Logische analyse: Hierbij wordt er gekeken of een hypothese daadwerkelijk in lijn staat
, met eerder gestelde en onderzochte hypotheses.
2. Autoriteit: Om te bewijzen of een bepaalde hypothese grondslag heeft kan er een
professional worden raad gepleegd over het onderwerp.
3. Consensus: Overeenstemming vinden met gelijkgestemden; vinden anderen hetzelfde?
4. Observatie: Om te controleren of een hypothese correct is kijkt de mens constant naar
anderen ter bevestiging.
5. Ervaring: Voorgaande ervaring kan gebruikt worden om hypotheses te vormen en te
veranderen.
Laat het duidelijk zijn dat elk van deze 5 manieren verschillende nadelen met zich meebrengt
en er dus altijd zo goed mogelijk gekeken moet worden naar eventuele bedreigingen voor de
validiteit.
Emperisch onderzoek: is het verzamelen van informatie door observatie en andere
systematische methoden die eventuele bias kunnen voorkomen.
Operationalisme: De assumptie dat alle constructen inderdaad geobserveerd of gemeten
kunnen worden. Dit betekent niet dat elk construct perfect geoperationaliseerd kan worden, in
tegendeel.
Door replicatie kan onderzoek enigszins worden onderbouwd.
Hoofdstuk 2 – Doing Social Science Research
Een theorie bevat 3 aspecten:
1. Het bevat bijpassende constructen die de theorie enigszins ondersteunen.
2. Het omschrijft de associatie tussen constructen. Deze associaties kunnen causaal zijn.
3. Een theorie bevat de operationele definitie gelinkt aan de gemeten en onderzochte
constructen.
Variabele: Specifiek is dit elk attribuut dat de waarden tussen mensen of dingen veranderd. Je
kan het ook wel linken aan een operationele definitie. Beide hebben effect op elkaar en
beïnvloeden de uitkomst van een onderzoek.
Er zijn twee vormen van hypotheses:
1. Hypotheses die associaties tussen constructen onderling aangeven
a. Construct A veroorzaakt construct B voor populatie X onder conditie Y.
b. Ouders die meer betrokken zijn met de educatie van hun kinderen, hebben
kinderen die beter presteren
2. Hypotheses die associaties tussen constructen en geobserveerde indicatoren, variabelen
of metingen aangeven.
a. Gedrag X of reactie Y is een valide indicator van construct A.
b. Citotoets-scores zijn een goede representatie van de mate van academische
voorbereiding.
Een goede theorie is:
- Falsifieerbaar
- Bevat specifieke hypotheses
- Simpel in de uitleg
- Heeft het over een belangrijk sociaal fenomeen
- Is intern consistent
- Is duidelijk en begrijpbaar.
- Specificeert de relevante constructen en hoe deze gemeten zijn
, - Is het eens met eerder verzamelde informatie.
- Is het eens met eerder bestaande theorieën over het onderwerp.
- Genereerd een nieuw inzicht over het onderwerp.
Measurement research: Onderzoek dat erop gericht is om te achterhalen of een of meerdere
variabelen een construct correct en valide meten.
- Staat vaak aan de basis van empirisch onderzoek.
Er zijn vier verschillende functies of doelen van empirisch onderzoek (en dus hypotheses)
namelijk:
1. Ontdekken: Ook hier is altijd een basis aan informatie aanwezig, theorieën komen niet
opeens uit het niets tevoorschijn.
2. Demonstreren: Dit is iets anders dan bewijzen, er kunnen altijd anderen variabelen die
een oorzaak kunnen beïnvloeden of maken.
3. Verwerpen: Ook al kan een hypothese nooit helemaal als waar bewezen worden, hij kan
wel worden verworpen.
4. Repliceren: Hier wordt het onderzoek herhaald binnen andere omstandigheden of met
andere participanten om een theorie te versterken.
Er zijn vier soorten validiteit:
1. Construct validiteit: Beschrijft de mate waarin constructen binnen een hypothese
correct en adequaat gemeten worden.
2. Interne validiteit: De mate waarin gesteld kan worden dat conclusies daadwerkelijk
getrokken kunnen worden en kunnen worden toegeschreven aan de onderzochte
constructen. Ook wel, alleen de OV heeft invloed gehad op de AV waardoor andere
factoren geen invloed hebben gehad op de onderzoeksuitkomsten.
3. Externe validiteit: Dit is de mate waarin de uitkomsten gegeneraliseerd kunnen worden
naar een grotere groep dan de onderzoekspopulatie.
4. Conclusie validiteit: Refereert naar de mate waarop data kwalitatief goed genoeg is om
conclusies uit te trekken. Lijkt in zekere mate op de interne validiteit maar dit richt zich
meer op de kwaliteit van verzamelde data.
a. Type 1 fout: Er is een relatie waar deze eigenlijk niet is. (Man is zwanger?)
b. Type 2 fout: Er is geen relatie terwijl deze er eigenlijk wel is. (Zwangere vrouw
is niet zwanger?)
Onafhankelijke variabele: De predictor die gebruikt wordt om een bepaald construct te meten
of bewijzen.
Afhankelijke variabele: De variabele waarover binnen een hypothese een voorspelling wordt
gedaan.
Hoofdstuk 3 – Ethical Principles
1974: National Research Act
Voor die tijd kon onderzoek zonder gevolg worden uitgevoerd, na het aanstellen van deze wet
moest elk onderzoek worden gekeurd door de IRBs (Institutional Review Boards).
Voorbeelden van onderzoeken waar geen ethische principes zijn gewaarborgd:
- Tuskegee study: Mannen met syfilis die behandeling beloofd werd maar eigenlijk niet
behandeld werden waardoor het verloop van syfilis kon worden gemonitord.
- HeLa cells: Cellen van Henrietta Lacks die zonder toestemming zijn gecultiveerd en in
veel studies zijn gebruikt.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper agovaart. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,09. Je zit daarna nergens aan vast.