Hoofdstuk
2:
Basisbegrippen
2.1
Communicatie
is
het
uitwisselen
van
informatie,
dit
gebeurt
verbaal,
maar
ook
voor
een
groot
deel
(80%)
non-‐verbaal.
Non-‐verbale
communicatie
heeft
5
maal
zoveel
overtuigingskracht
dan
de
daadwerkelijke
boodschap.
7%
vertouwen
we
op
de
boodschap
38%
vertrouwen
we
op
stemeigenschappen
55%
vertrouwen
we
op
lichaamstaal
Als
alles
congruent
is
dan
is
de
kracht
waarmee
de
boodschap
wordt
overgebracht
groter.
Hierdoor
worden
mensen
bereid
iets
met
de
boodschap
te
doen.
We
communiceren
niet
alleen
doormiddel
van
de
taal
maar
ook
doormiddel
van
gedrag,
zelfs
als
iemand
niets
doet,
doet
hij
iets.
2.1
'Communicatie
is
de
uitwisseling
van
symbolische
informatie
die
plaatsvindt
tussen
mensen
die
zich
van
elkaars
onmiddelijke
of
gemedieerde
aanwezigheid
bewust
zijn.
Deze
informatie
wordt
deels
bewust,
deels
onbewust
gegeven,
ontvangen
en
geïnterpreteerd.'
(Oomkes)
2.3
Het
communicatieproces
ZENDER
!
KANALEN
!
ONTVANGER
(codeert)
zien,
horen,
aanraken,
ruiken,
proeven
(decodeert)
Externe
ruis;
als
het
communicatiekanaal
de
bron
van
de
ruis
is;
van
buitenaf.
Interne
ruis;
verkeerd
(de)coderen
door
eigen
referentiekader.
2.4
Waarnemen
is
interpreteren.
Dit
doen
we
op
basis
van
voorgaande
ervaringen.
Daardoor
(de)coderen
we
allemaal
op
onze
eigen
specefieke
wijze.
Ons
onderbewsutzijn
selecteert
voortdurend
uit
de
enorme
stroom
van
informatie.
Er
is
ook
sprake
van
interne
ruis
bij
gesproken
communicatie;
de
betekenis
die
we
hechten
aan
bepaalde
woorden,
wordt
bepaald
in
de
omgeving
waar
iemand
opgroeit.
Zelfs
een
taal
zelf
kan
associaties
oproepen.
Categorisatie
wordt
steeds
specefieker,
maar
voor
elke
klasse
is
er
een
prototype.
Weinig
ervaring
met
een
categorie
leidt
tot
overgeneralisatie.
Racisme
is
een
typische
vorm
van
overgeneralisatie.
,Hoofdstuk
3:
Lichaamstaal
Woorden
bepalen
het
gespreksonderwerp,
maar
de
manier
waarop
deze
gebracht
worden
bepaalt
hoe
de
boodschao
wordt
geïnterpreteerd.
Soms
is
deze
niet
in
de
hand
te
houden;
bijvoorbeeld
de
vergroting
van
pupillen.
3.1
Het
meeste
non-‐verbale
gedrag
is
aangeleerd.
Dit
omdat
dezelfde
gebaren
andere
betekenissen
kunnen
hebben
in
verschillende
landen.
Gezichtsuitdrukkingen;
zijn
wel
aangeboren,
onze
opvoeding
kan
er
alleen
wel
voor
zorgen
dat
sommige
uitdrukkingen
voor
volwassenen
niet
passend
worden
gevonden.
Deze
uitingsvorm
kan
dus
aangepast
worden
door
cultuur
en
opvoeding.
Deze
uitdrukkingen
zijn
goed
te
controleren.
Volwassenen
hebben
geleerd
hun
gezichtuitdrukking
in
bedwang
te
houden,
maar
laten
vaak
onbewust
met
hun
lichaam
zien
hoe
ze
zich
echt
voelen.
3.2
Interpersoonlijke
afstand;
de
afstand
die
mensen
ten
opzichte
van
elkaar
innemen,
heeft
een
grote
invloed
op
de
interpretatie
van
de
boodschap.
1.
Intieme
zone;
tussen
0
en
+/-‐45cm
(armlengte),
privéterritorium,
de
anderen
worden
alleen
toegelaten
als
er
sprake
is
van
hoog
vertrouwen
en
intimiteit.
Geur
en
aanraking
zijn
belangrijker
dan
het
zien
van
elkaar.
2.
Persoonlijke
zone;
tussen
+/-‐
45
tot
120cm,
het
normale
contact
met
andere
mensen,
je
kan
elkaar
de
hand
schudden
en
op
normaal
volume
praten.
3.
Sociale
zone;
van
1,20
tot
2,5m,
formele
en
zakelijke
communicatie,
sollicitatiegesprekken,
onderhandelingen.
4.
Publieke
zone;
van
3
tot
7,5m,
formele
interacties,
het
houden
van
een
presentatie,
het
afleggen
van
een
verklaring
voor
de
rechter.
Weinig
of
geen
persoonlijke
communicatie.
Dit
heeft
te
maken
met;
-‐
de
sociale
en
persoonlijke
relatie
-‐
de
verwachting
van
iemand
over
de
interactie
-‐
de
intimiteit
van
het
gespreksonderwerp
-‐
de
fysieke
beperking
van
de
omgeving
-‐
het
geslacht
-‐
de
cultuur
, 3.3
Vrouwen
gaan
meer
dan
mannen
af
op
hoe
iemand
iets
zegt
in
plaats
van
wat
iemand
letterlijk
zegt.
Open
houding;
ledematen
uit
elkaar
en
asymmetrisch.
(positief)
Gesloten
houding;
benen
en
armen
worden
over
elkaar
heen
geslagen
en
symmetrisch
gehouden.
(negatief)
Het
is
nuttig
en
bevorderend
voor
het
wederzijdse
begrip
om
het
non-‐verbale
gedrag
van
de
ander
te
imiteren
('pacing'
of
'volgen').
Als
mensen
elkaar
mogen
zullen
ze
dit
onbewust
doen,
mogen
ze
elkaar
niet
dan
gebeurt
dit
niet
tenzij
gepland.
Je
kan
dit
ook
testen
door
te
kijken
of
de
ander
je
'volgt'.
3.4
Handgebaren
hebben
vaak
een
logische
en
traceerbare
betekenis.
Deze
kunnen
door
gezichtsuitdrukking
toch
anders
geïnterpreteerd
worden.
Barrièregedrag;
als
mensen
zich
bedreigd
voelen
zullen
ze
de
neiging
hebben
iets
te
plaatsen
tussen
henzelf
en
de
bron
van
bedreiging.
(bv.
tafels
of
een
gesloten
houding)
Als
handgebaren
soepel,
niet
schokkerig
of
verkrampt
gedaan
worden;
duidt
dit
meestal
op
rust
en
zelfbewustzijn.
(gebaren
met
2
handen,
synchroon)
Het
aanraken
van
het
gezicht;
Angst/ontzetting
Bedekken
van
de
mond.
Iets
te
verbergen
Bedekken
van
de
mond.
Twijfel/onzekerheid
Vastpakken
neus,
trekken
oorlel,
slapen
wrijven,
haren
wrijven,
ogen
wrijven.
Onderdrukken
van
verdriet
Neusbrug
vastpakken.
Woede/frustratie
Nek
wrijven.
Wanhoop
Beide
handen
in
de
nek
leggen
(steun
op
tafel,
ellebogen
dicht
bij
elkaar).
Zelfvoldaanheid
Beide
handen
in
de
nek
(ellebogen
wijd).
Nadenken
Wrijven
neus,
haren
wrijven.
Iets
nog
niet
willen
zeggen
Wijsvinger
op
de
lippen
drukken.
Verveling
Kin
rustend
op
hand,
vingers
over
mond.
Interesse
Kin
rust
op
vingers
(kin
tussen
duim
en
wijsvinger),
licht
aanraken
bovenlip
(tappend).