Omgevingsrecht: milieu
Leerdoelen
Week 1, algemene inleiding en kenmerken van de omgevingsvergunning
1. De student kan aangeven wat belangrijke begrippen, regels en beginselen van het omgevingsrecht inhouden en de betekenis hiervan
uitleggen.
Wat is omgevingsrecht?
‘Het recht dat betrekking heeft op de ordening en bescherming van de fysieke leefomgeving’.
Drie belangrijke begrippen:
Fysieke leefomgeving De leefomgeving van de mens, dier en plant (denk aan je eigen leefomgeving; waar je woont en werkt).
- Binnen die leefomgeving kunnen er een aantal functies aan verbonden worden.
o Economische functie werken en geld verdienen.
o Veilig en gezond wonen.
o Landbouw.
o Fabrieken en kantoorpanden.
Op het moment dat de functies gaan botsen, hebben we te maken met een
omgevingsprobleem.
o Zo’n omgevingsprobleem kan op twee manieren worden opgelost:
1. Door de fysieke leefomgeving te ordenen (we creëren afstand tussen de
twee functies) ruimtelijke ordening (komt bij het vak ‘omgevingsrecht
ruimte’).
2. Bescherming van de fysieke leefomgeving (wordt gegarandeerd door het
geven van regels) komt bij het vak ‘omgevingsrecht milieu’.
Ordening Ruimtelijke ordening.
Bescherming Milieu.
Omgevingsproblemen:
Het omgevingsrecht kun je indelen in een aantal deelgebieden: afval, lucht, water en natuur.
Afval gereld in hoofdstuk 10 van de Wet Milieubeheer (p. 4107). Wet Milieubeheer is een hele
brede milieuwet die voor allerlei sectoren iets regelt.
Lucht geregeld in de Wet Milieubeheer. In de wet staan maximum uitstootnormen voor
bijvoorbeeld stikstofdioxide of fijnstof.
Water geregeld in de Waterwet (p. 4197).
Natuur vooral natuurbescherming is een zeer belangrijk thema in het milieu. Het groene
milieurecht. We willen namelijk natuur beschermen (of het nou planten of dieren zijn).
Het allerbelangrijkste deelgebied is omgevingsrecht in één zin. Het omvat de omgevingsvergunning en algemene regels voor bedrijven. Door middel
van vergunningen kan de overheid namelijk heel wat regelen in het milieurecht en kan heel wat milieuverontreiniging tegen gegaan worden.
Beginselen van het omgevingsrecht:
Aan het omgevingsrecht liggen beginselen of uitgangspunten ten grondslag. Sommige van deze beginselen zijn in (internationale, Europese en
nationale) wetgeving neergelegd, andere zijn in beleidsstukken opgenomen en andere beginselen zijn ongeschreven. Beginselen van het
omgevingsrecht liggen, geschreven of ongeschreven, ten grondslag aan het omgevingsbeleid en vinden hun weerslag in de uitvoering van het
omgevingsrecht en de jurisprudentie.
Beginsel van voorzorg. Men moet niet wachten met het nemen van maatregelen ter bescherming van het milieu en de natuur tot de gevolgen
van bepaalde handelingen volstrekt duidelijk zijn. Ook wanneer nog niet volkomen zeker is dat bepaalde gevolgen zich
zullen voordoen, maar er wel sterke aanwijzingen zijn voor die gevolgen, moeten preventieve maatregelen worden
genomen. Ook bij twijfel neem je maatregelen, want je gaat uit van het ergste scenario.
Beginsel van preventie. Wanneer maatregelen worden genomen, moeten die maatregelen in de eerste plaats gericht zijn op het voorkomen van
verontreiniging van het milieu of de natuur en niet op het herstellen of ongedaan maken van die verontreiniging nadat
deze zich heeft voorgedaan.
Beginsel van bestrijding De milieubeschermende maatregelen kunnen het beste worden gericht op de bron van de verontreiniging in plaats van
aan de bron. op de ontvanger van de verontreiniging.
Voorbeeld: bij geluidsoverlast kun je beter maatregelen nemen tot beperken van bronnen van geluid dan het isoleren
van de woningen van degenen die hinder ondervinden van de geluidsbron.
Beginsel de vervuiler De vervuiler is verantwoordelijk voor de kosten die gemoeid zijn met het voorkomen en beperken van de door hem
betaalt. veroorzaakte verontreiniging. Die kosten moeten niet door de gehele gemeenschap worden gedragen.
Allerlei financiële instrumenten zijn daarop gericht; milieuheffingen en regels voor aansprakelijkheden voor
verontreiniging van het milieu of de natuur voor degene die bepaalde gevaarlijke handelingen verrichten.
Stand-still beginsel In de gevallen waarin de feitelijk bestaande omgevingskwaliteit beter is dan de omgevingskwaliteit die wordt
voorgeschreven, dan geldt de bestaande omgevingskwaliteit als norm.
Indien dit niet zo is, dan kan de bestaande kwaliteit verslechteren als gevolg van normopvulling.
Als de luchtkwaliteit beter is, dan is voorgeschreven, dan geldt de betere luchtkwaliteit als norm. Je mag niet terug naar
de oude norm.
ALARA-beginsel Indien voor het milieu en de natuur de negatieve gevolgen van een bepaalde activiteit niet kunnen worden voorkomen
(preventiebeginsel), die regels moeten worden gesteld die de grootst mogelijke bescherming bieden, tenzij dit
1
, Afkorting: as low as redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
reasonable achievable.
Als de schade niet voorkomen kan worden, dan moeten er regels worden gesteld die het zo veel mogelijk beperken,
tenzij dit niet redelijk is.
Verontreiniging er wordt meer afval in het milieu gebracht dan de natuur kan verwerken.
Verschil tussen het beginsel van voorzorg en het beginsel van preventie het voorzorgsbeginsel gaat over de vraag wanneer en of je
maatregelen neemt. Bij het preventiebeginsel gaat het om wat voor soort/type maatregel je moet nemen.
2. De student kan in een bestuursrechtelijke casus beoordelen voor welke activiteiten een omgevingsvergunning op grond van de Wabo
aangevraagd dient te worden.
Voor welke activiteiten kun je een omgevingsvergunning aanvragen? activiteiten.
Die activiteiten staan genoemd in art. 2.1 en 2.2 Wabo. Deze geven een omschrijving van de activiteiten waarvoor je een omgevingsvergunning moet
aanvragen.
Art. 2.1 Wabo Voor deze activiteiten heb je altijd een vergunning nodig.
Art. 2.2 Wabo Voor deze activiteiten heb je alleen een vergunning nodig indien de lokale verordening zegt dat je een vergunning nodig hebt.
- Zo kan het zijn dat je voor het kappen van een boom in Eindhoven geen vergunning nodig hebt, omdat de APV de
Wabo niet van toepassing verklaard, maar dat dit in Tilburg wel moet, omdat daar in de lokale verordening staat dat de
vergunningsstelsel wel van toepassing is.
- Is dit dan niet in strijd met de autonomie? Dit is een voorbeeld van lokale autonomie. Iedere gemeente mag zelf
bepalen of ze het vergunningsstelsel van de Wabo van toepassing verklaren en in welke vorm (of ze nou kiezen voor
een omgevingsvergunning of voor een melding).
3. De student kan in eigen woorden het begrip ‘gefaseerde vergunningverlening’ uitleggen aan de hand van een voorbeeld.
In principe gaat de Wabo uit van één geïntegreerde vergunning; je vraagt voor meerdere activiteiten een vergunning aan. Je ontvangt uiteindelijk één
beschikking.
Het uitgangspunt is dat de aanvrager in principe bepaalt voor welke activiteiten hij een vergunning aanvraagt. Uiteindelijk ontvangt hij één vergunning
voor meerdere activiteiten. De achterliggende gedachte is dat alle activiteiten in één vergunning verleend moeten worden. Niet iedereen is daar even
blij mee.
Bij een geïntegreerde vergunning loop je een groter risico dat een vergunning afgewezen wordt. Als er ook maar één vergunning in strijd is met de wet,
dan wordt de gehele vergunning afgewezen. In art. 2.7 Wabo wordt dit geregeld. De aanvraag moet in principe betrekking hebben op alle onlosmakelijk
activiteiten binnen het project. Je moet dus alle onlosmakelijk activiteiten samen aanvragen.
- De eigenaar van een kasteel wil een serre plaatsen. Nou moet hij o.g.v. art. 2.1 lid 1 sub a Wabo een vergunning aanvragen voor het bouwen
van een bouwwerk en o.g.v. art. 2.1 lid 1 sub f Wabo een vergunning aanvragen voor het wijzigen van een monument. Deze activiteiten moet
hij samen aanvragen, want het bouwen en het wijzigen heeft onlosmakelijk met elkaar te maken. Ze zien namelijk samen op één feitelijk
handeling: de serre bouwen.
- Hoe zit dat met het kappen van een boom en het realiseren van een uitrit? er zijn twee activiteiten; het kappen van een boom o.g.v. art. 2.2
lid 1 sub g Wabo en een uitrit maken o.g.v. art. 2.2 lid 1 sub e Wabo. Deze twee handelingen zijn niet onlosmakelijk met elkaar verbonden en
dus zijn er twee feitelijke handelingen. De activiteiten hangen niet met elkaar samen maar vinden toevallig wel plaats op dezelfde plek.
- Uitzondering een boerderij waar een stal gebouwd moet worden. Daarvoor wordt er een omgevingsvergunning bouwen aangevraagd
o.g.v. art. 2.1 lid 1 sub a Wabo. In die boerderij gaan er een aantal dieren gehouden worden en ook daar is een vergunning voor nodig,
namelijk de omgevingsvergunning milieu (week 2) o.g.v. art. 2.1 lid 1 sub e Wabo. Deze activiteiten zijn wel onlosmakelijk met elkaar
verbonden. In principe zijn er twee activiteiten: bouwen en dieren houden. Echter, de regel dat twee onlosmakelijke activiteiten nooit één
handeling kunnen zijn geldt nog steeds, maar er is een uitzondering. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft gezegd
dat je geen gebruik kunt maken van de stal als je ook de dieren niet mag houden. Daarom is er gezegd dat er twee onlosmakende activiteiten
zijn.
Uitzondering op één geïntegreerde vergunning (II) de gefaseerde vergunning (art. 2.5 Wabo):
Op verzoek van de aanvrager wordt de vergunning in twee fasen verleend, waarbij sprake is van twee aparte appellabele besluiten. De aanvrager is vrij
te bepalen welke activiteiten in welke fase wordt beoordeeld. Gefaseerde vergunningverlening kan alleen plaatsvinden op verzoek van de
vergunningaanvrager. Het bevoegd gezag moet aan dit verzoek tegemoetkomen. De aanvrager bepaalt over welke activiteiten hij in de eerste fase een
beslissing van het bevoegd gezag wil hebben. De aanvrager zal bij zijn aanvraag voor vergunning voor de eerste fase wel het totale project dienen te
beschrijven, maar hoeft alleen de voor de eerste fase noodzakelijke gegevens en stukken te overleggen. De informatie die voor de tweede fase van de
vergunning nodig is, kan de aanvrager later overhandigen aan het bevoegd gezag (art. 4.5 lid 1 Bor).
Bevoegd gezag het bevoegde gezag voor de verlening van een beschikking met betrekking tot zowel de eerste als tweede fase is het
bestuursorgaan dat bevoegd zou zijn te beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning als de faseringsregeling niet zou worden toegepast
(art. 2.5 lid 2 Wabo).
Procedure met betrekking tot de voorbereidingsprocedure voor de eerste en tweede fase beschikking, geldt dat op beide fase de
voorbereidingsprocedure van toepassing is die ook van toepassing zou zijn op de omgevingsvergunning als deze niet gefaseerd zou zijn aangevraagd
(art. 2.5 lid 2 Wabo).
De besluiten voor de eerste en tweede fase vormen samen de omgevingsvergunning. De besluiten treden op dezelfde dag in werking en pas als beide
besluiten in werking zijn getreden mag de activiteit plaatsvinden (art. 2.5 lid 8 Wabo). Wanneer beide besluiten tegelijk in bezwaar en beroep aanhangig
zijn, worden ze beide als één besluit aangemerkt en als zodanig behandeld (art. 6.3 lid 2 Wabo).
2
, Nadeel duurt veel langer; fase 1 duurt 6 maanden en fase 2 duurt acht weken.
Wanneer kies je voor een gefaseerde vergunning vooral wanneer je door onlosmakelijkheid wordt gehinderd in het apart aanvragen.
3