Nederlands Laagland samenvatting:
Boek A
Paragraaf 1.1: Fictie en literatuur
Verschil non-fictie en fictie:
Non-fictie: Fictie:
Betrekking op de werkelijkheid Verbeelding
Buiten tekstueel doel Geen buiten tekstueel doel
Beschrijving van bestaande situatie Verhaal, geen beschrijving
Een fictionele wereld is een wereld in woorden, met personages en
handelingen. Literaire teksten zijn fictionele teksten waaraan een maatschappij
op een bepaald moment bijzondere betekenis of waarde aan hecht. In literaire
teksten ligt meer dan in non-fictionele de nadruk op het taalgebruik zelf:
foregrounding. Bij literaire teksten wordt een actievere leeshouding
verwacht. Literaire teksten kunnen op verschillende manieren aan de lezer
worden gepresenteerd, bijv. als een gedicht, toneel of proza. Proza houdt in dat
de regels van een tekst de gehele breedte van de pagina vullen. Je kan ze
verdelen in: romans (+100 blz.), novelle (80/100 blz.) of kort verhaal (25- blz.).
Bij proza zijn de bladzijdes verdeeld in alinea’s, en romans zijn ook nog verdeeld
in hoofdstukken en soms delen. Een gedicht bestaat uit versregels die niet
hoeven door te lopen over de hele breedte van de pagina. Je herkent een gedicht
direct aan het wit van de pagina om de regels. Groepje bij elkaar gepresenteerde
regels (strofen) worden door witregels van elkaar gescheiden. Toneelteksten zijn
teksten die door de acteurs worden uitgesproken.
Paragraaf 1.2: lezer en tekst
Leesmotivaties zijn redenen om (literaire) teksten te lezen, zoals bijvoorbeeld
om je te ontspannen. Veel (jonge) lezers zijn geïnteresseerd in herkenbare
menselijk problemen of situaties, zoals bijvoorbeeld identiteit. Voor dat soort
onderwerpen lees je dan realistische, psychologische literatuur, omdat dat een
referentiekader biedt (je kan jezelf erin refereren/herkennen).
Literaire teksten kunnen een effect hebben op mensen. Zo kunnen ze je laten
nadenken over ingewikkelde/discussieerbare onderwerpen.
Tijdens het lezen doe je leeservaringen op. Hierbij spelen open plekken en
verwachtingen een grote rol.
Voor het lezen van literaire teksten moet je een actieve lezer zijn. Je moet zelf
je hersenen laten werken. In literaire teksten komen vaak open plekken voor.
Voor open plekken moet je zelf je fantasie gebruiken, omdat bepaalde informatie
nog niet bekend is. Open plekken kunnen ontstaan door van de ene verhaallijn
plotseling over te gaan naar de andere. De titel roept ook vaak een open plek op.
Open plekken worden gebruikt om de lezer bijvoorbeeld nieuwsgierig te maken.
Bij het lezen van literaire teksten wordt kennis over de werkelijkheid
verondersteld (verwacht dat je er al wat van weet). Die kennis moet je soms nog
nazoeken. Open plekken in literaire teksten zijn het resultaat van literair
vertellen.
, Nederlands Laagland samenvatting:
Als je aan het eind van de tekst alle open plekken kunt invullen is er sprake van
een gesloten einde. Maar als er nog open plekken onbeantwoord blijven is er
sprake van een open einde.
Het belangrijkste voorbeeld van een techniek om de leeservaring te sturen is
spanning. Spanning wordt gecreëerd door de achterstand van de lezer. Op die
manier is spanning ook een open plek. Spanning ontstaat door raadsel,
dreiging of een geheim.
Lezers hebben op basis van genres verwachting over literaire teksten. Bij
bijvoorbeeld een roman, verwachten de lezers dat het goed afloopt, terwijl de
lezers bij horror juist het tegenovergestelde verwachten.
Je werkt als lezer met een soort psychologisch schema: je hebt een soort idee
of gedachte over hoe gebeurtenissen zullen verlopen. Dit maakt het (soms)
mogelijk informatie die niet expliciet gegeven wordt, toch aan te vullen.
Bij een literaire tekst verwacht je dat een tekst een samenhang heeft, dat houdt
in dat zinnen op elkaar aansluiten, er is een bepaalde en logische chronologische
volgorde en je verwacht dat er een betekenis aan de tekst toe te kennen is.
Vooral in verhalende teksten, zoals romans, ontdekken lezers logische-causale
(logische oorzaak-gevolg) opeenvolging van gebeurtenissen. Bepaalde redenen
(motieven van personages) leiden tot acties, of juist niet. Als lezer laat je je
leiden door vragen als waarom (reden), waarvoor (doel), waardoor (oorzaak).
Door deze vragen te beantwoorden leg je samenhang in het verhaal.
Paragraaf 1.3: Jij als lezer
Je smaakontwikkeling verandert naarmate je ouder wordt. Zo vond je bijv. toen
je acht jaar oud was een verhaal met veel avontuur leuk, terwijl je nu misschien
liever boeken uit/over de geschiedenis leest. Verschillende lezersreacties
kunnen ontstaan door bijvoorbeeld verschillen in leeftijd, of geslacht. Verschil in
geslacht wordt ook wel gender genoemd. Bij gender gaat het om bijvoorbeeld
verschillen in opvoeding, beeldvorming en socialisatie. Bij gender gaat het dus
om gedrags- en identiteitsaspecten van het geslacht.
Identiteit is in veel verschillende literaire werken een belangrijk onderwerp.
Door herkenning en identificatie kan dit een rol spelen bij de vorming van de
eigen identiteit van de lezer.
Paragraaf 2.4: Betekenistoekenning
De betekenis van een tekst wordt de thematiek genoemd. Betekenis ken jij als
lezer op basis van het taalmateriaal aan de tekst toe.
Betekenistoekenning/interpretatie is een lezersactiviteit.
Betekenisstructuren ontstaan door herhalingen (overeenkomsten) en
opposities (tegenstellingen) van woorden, woordgroepen, gebeurtenissen,
situaties, passages en scénes.
Paragraaf 3.1: waarom verhalen
Verhalende teksten spelen een rol bij de vorming van je individuele identiteit
en bij onze identiteit als sociale wezens. Een verteltechnische
(narratologische) omschrijving van een verhalende tekst is het volgende: in