1
Hoofdstuk I
Wat is Aardrijkskunde
Aardrijkskunde:
- Gebieden verklaren, beschrijven, en de kenmerken te onderzoeken en vergelijken met die
van andere gebieden. Denk aan Topografie, Menselijke verschijnselen en Natuurlijke
verschijnselen.
Natuurlandschap: Ingericht Landschap
- Gevormd door de natuur - Ingericht, veranderd door de mens
Natuurlijke elementen: Inrichtingselementen:
- Bergen, rivieren - Steden, akkers, wegen
Beschrijven: Wat is daar?
Verklaren: Waarom is dat daar? Verbanden leggen, uitleggen hoe iets komt
Waarderen: wat vinden mensen ervan?
Voorspellen: Zal het over 50 jaar nog zo zijn?
Probleemoplossend: welke oplossingen zijn er?
Natuurlijke Factor Menselijke Factor Beide
Aardbevingen in Japan Verschil in aantal Klimaat en reliëf, politiek,
verklaren: Japan ligt op een voorzieningen stad en dorp kennis, geld verklaren
breuklijn. verklaren. wintersport in Alpen
Menselijke Factoren:
1.Economische Factoren: bestaansmiddelen. Kantoren, winkels, hotels en toerisme.
2.Culturele Factoren: taal, godsdienst, geschiedenis en gewoontes. Terrasje.
3.Demografische Factoren: bevolking. Ruimte voor jongeren.
4.Politieke Factoren: wetten en regels belangrijk voor inrichting. Parkeerplaatsen voor
minder validen, stadhuis, ruimte voor openbaar vervoer.
Schaalniveau Gebied
Lokaal dorp, stadswijk, stad
Regionaal streek, provincie, landsdeel
Nationaal land
Internationaal verschillende landen, werelddeel
Mondiaal verschillende werelddelen, wereld.
Wisselen van schaalniveau
Beschrijven:
- Kijken naar details
Nederland dichtbevolkt in het westen, dunbevolkt in het noorden.
Verklaren:
- Groot gebied andere factoren dan in een klein gebied.
Noord Europa dunner bevolkt door kouder klimaat, Noord Nederland dunner bevolkt
door werkgelegenheid.
Waarderen:
- Betuwelijn op nationale schaal goed idee, minder vrachtwagens. Op lokale schaal slecht
idee, geluidsoverlast in woonwijk.
Bronnen: Atlas, de Geo, internet en onderzoek in je eigen omgeving Veldwerk
Basisboek ‘de Geo’
,2
Hoofdstuk II
Hulpmiddelen in de Aardrijkskunde
Kaart en Luchtfoto’s
Kaart: tekening van stuk aardoppervlak bedoeld om luchtfoto’s beter leesbaar te maken.
1. Titel
2. Legenda: verklaring gebruikte kleuren en kaartsymbolen
3. Schaal: verhouding afstand kaart en werkelijke aftand
4. Windroos
Kaartlezen Kaartanalyse Kaartinterpretatie
Iets opzoeken met behulp Ordenen in deelgebieden. Verklaren: toeval of niet?
van een legenda. Verbanden zoeken (tussen
bevolking en reliëf)
GIS: Geografisch Informatie Systeem
- Info digitaal opslaan, onderzoeken en in beeld brengen
Kaartlagen bepalen. Verschillende informatie koppelen aaneen locatie
Routeplanner, plannen van noodhulp
Remote Sensing
- Waarnemen op afstand: meettechnieken om aarde te observeren.
- Lichtstralen, infrarood, ultraviolet, radiogolven en radar: kijken door bewolking heen,
warmtesensors zien of bomen ziek zijn.
Overzichtskaarten Thematische Kaarten Topografische Kaarten
1.Natuurkundig: kleuren Bevolkingsdichtheid, Hoogtelijn: verbindt punten
om hoogte aan te geven, toerisme, klimaat. met zelfde hoogte.
aandacht bergen, rivieren.
2.Staatkundig: kleuren 1.Waar en hoeveel: Plattegronden: gedetailleerde
om provincies aan te oplopende kleuren. tekening van de omgeving.
geven. Aandacht steden 2.Waar en wat: sterk
en wegen. verschillende kleuren.
Lijndiagram: Staafdiagram: Cirkeldiagram:
Ontwikkeling in tijd vergelijkt gebied/verschijnsel Verdeling verschijnsel
Globe: Bol waarop het aardoppervlak is nagetekend.
Kaartprojectie: Vertekenend beeld oppervlakte en vorm.
Relatieve afstand: Uitgedrukt in tijd, vervoermiddelafhankelijk, veranderd door aanleg weg.
Absolute afstand: kilometers hemelsbreed, onveranderlijk.
Geografische Breedte Geografische Lengte
0 lijn is de evenaar, polen zijn 90. 0 meridiaan is Greenwich. Daartussen
Daartussen breedtecirkels: Zuiderbreedte meridianen: Oosterlengte en Westerlengte.
en Noorderbreedte Gebruikt voor aangeven van 15 tijdzones:
ten westen van meridiaan vroeger, oosten
later, zon verlicht maar één deel van de
aarde.
Basisboek ‘de Geo’
, 3
Hoofdstuk III
Weer en Klimaat
Weer: temperatuur, neerslag en wind op een bepaalde plaats, tijd.
Klimaat: gemiddelde weer in een bepaald gebied over een langere tijd.
Temperatuurfactoren:
- Breedteligging: afstand van de evenaar.
1. Polen: schuine stralen, minder warmte door groter oppervlak. Tropen: loodrechte stralen.
2. Stralen langere afstand naar polen, botsen tegen meer wolken en stofdeeltjes aan.
- Hoogteligging: hoe hoger, hoe kouder
- Land-zeeverdeling: hoe verder van zee, warmere zomers, koudere winters.
Neerslag: waterdamp water in de lucht: wolken, vallen naar beneden als neerslag.
Wind: onzichtbare bewegende luchtmassa van moleculen, meetbaar met een windmeter.
Schaal van Beaufort: 1-12
Luchtstreken Wiskundige begrenzing Thermische begrenzing
- Breedtecirkels -Isothermen: gelijke warmte
1. Poolstreken 66.5 NB/ZB poolcirkels Boomgrens 10C
2. Gematigde zone 23.5 NB/ZB keerkringen Er tussen in
3. Tropen 0 lijn Palmgrens 18C
Temperatuur boven land: kan variëren van heel warm naar heel koud in korte tijd.
Temperatuur boven zee: gematigder.
Aanlandige wind(van zee naar land): brengt verkoeling in de zomer en dooi in de winter.
Aflandige wind(van land naar zee): brengt warmte in de zomer en vorst in de winter.
Zeestromen: Gebergte:
- Ontstaan wanneer wind boven zee - Klimaatscheiding tussen gebieden
langdurig uit één richting waait. 1. Zorgt ervoor dat warme westen
1.Vervoeren warm zeewater uit de wind aan één kant gebergte blijft. Houdt
tropen naar poolstreken. warmte vast. ‘s Winters haven niet
2. Koud water naar warmere streken. Bevroren.
3. Invloed op landstemperatuur. 2. Zweden voordeel, koele zeelucht blijft
4. Zeestromen hebben namen. In bergen hangen, warmere zomers.
Neerslag: uit lucht die opstijgt en kouder wordt, kan minder water bevatten.
Droogte: dalende lucht die opwarmt.
Neerslag in Gebergte
Loefzijde: windkant waar de lucht omhooggestuwd wordt: stuwingsregen.
Lijzijde: ligt uit de wind, regenschaduw.
Natte tropen, droge woestijnen
Lucht stijgt door opwarming, koelt af in de lucht en veroorzaakt regen, veel regen in tropen.
Stijgensregens , meer dan 2000mm per jaar, tropisch regenwoudklimaat.
Luchtdaling:tussen 20 en 40gr ZB/NB.
Basisboek ‘de Geo’