Psychodynamische stroming
Problemen (van vroeger) worden gezien als stagnatie in de ontwikkeling.
Psychoanalyse Sigmund Freud (1656 – 1939)
Visie: Onbewuste bewust maken
Behandelde patiënten met Hysterie; lichamelijke verschijnselen zonder verklaring (Conversie-
stoornis) Problemen verdwenen volgens Freud bij het herinneren van emotionele weggedrukte
gebeurtenissen.
Freud gebruikte Hypnose (Anna O.): Het terughalen van herinneringen
en vrije associatie: ontspannen liggen op een divan.
Freud vindt dat alles een betekenis heeft.
Duiden: iets van betekenis voorzien
4 modellen ‘de Wolf’ 2002
- Driftmodel: verdrongen problemen uit de kindertijd. Terug te voeren op agressieve en
seksuelen driften
- Objectrelatiemodel: Nadruk op 1e relaties en op de manier waarop de relaties deel van ons
zijn geworden ‘verinnerlijkt’
- Zelf psychologischmodel: aandacht naar tekorten (aandacht)
- Interactioneel model: nadruk op interpsychisch (tussen mensen). Dit model heeft
raakvlakken met systeemtheorie en cognitieve. Door de diepgang hoort het bij psycho.
Driftmodel
Levensdrift: ‘eros’
Doodsdrift ‘thanatos’
ID (ES): driften behoefte en bevrediging. Bij blokkeren raken we gefrustreerd, ziek of gestoord.
EGO (ICH): Mediator Moet de baas worden over ES
SUPEREGO (UBER-ICH): Ideaal geboden en verboden, geweten, ideaal willen zijn.
Ontwikkelingsfasen:
- Orale fase (baby) via mond, gericht op aandacht
- Anale fase (peuter) macht krijgen over ontlasting, eigen wil ontwikkelen (peuterpubertijd)
- Fallische fase (kleuter) seksverschil. Meisje – papa, jongen – mama (oedipuscomplex).
Later meisje penisnijd, jongen papa imiteren.
- Latentiefase (basisschool) rustige fase, balans es, ego en superego
- Genitale fase (puber) hormonen werken, conflicten tussen es en superego.
,Anna Freud onderzocht afweermechanismen:
- Verdringing gevoelens wegstoppen maar blijven onbewust aanwezig. Uit zich in dromen
of lichamelijke klachten.
- Reactieformatie Gevoel wegstoppen, omzetten naar iets positiefs (overdreven positief)
- Isolering ervaringen worden niet tot het gevoel toegelaten (trauma’s)
- Intelectualisering Gevoel wegpraten. Omheendraaien met complexe woorden.
- Projectie angsten of gevoelen projecteren op iets. Bijvoorbeeld een zin dat op een ander
slaat maar eigenlijk over jezelf gaat.
- Splitsing niks is goed of slecht. Veilige weg.
- Rationalisatie Impuls die eigenlijk wordt afgekeurd toch uitleven en goedpraten
- Verplaatsing uiten op iemand anders.
- Sublimatie Op een goede manier afreageren. Bij woede gaan boksen
- Afweer en weerstand afweer is afweren van gevoelens, weerstand is verzet tegen
therapie of gesprek over eigen functioneren.
Overdracht: beleven van gevoelens die bij een ander horen
Tegen overdracht: Iets wat oproept bij de therapeut
Fixatie: Blijven steken, vasthechten aan gebeurtenis
Regressie: terugval van vroegere gebeurtenis
Cognitieef- gedragstherapeutische benadering
Niet teveel achterom kijken, meer focus op het gedrag i.p.v. gevoel.
Wortels ervan zijn Behaviourisme en cognitieve psychologie(ziet de mens als een
informatiewerkend systeem. Ons gedrag wordt beïnvloed door een interne software (gedachten) die
bepaalde interpretaties genereert voor datgene wat we meemaken, gericht op waarneembaar
gedrag)
Attributies:
Het toeschrijven van een gebeurtenis aan een bepaalde oorzaak. (Abrahamson van der Molen, 1997).
- Stabiel: oorzaak permanent aanwezig, instabiel: tijdelijk aanwezig
- Intern: oorzaak op jezelf betrekken, extern: richten op omgeving of iemand anders
- Globaal: iets vinden zonder specifiek te kijken, specifiek: Nadenken over de gebeurtenis en er
zelf iets mee doen/denken.
Locus of control (van Beemen, 1995) Interne locus: controlepunt leggen over hetgene dat je
meemaakt, externe: denken dat je er niks aan kunt doen.
Gedragstherapie:
Cliënt ander gedrag aan of afleren.
, Exposure:
Blootstellen aan datgene waar je bang of benauwd voor bent.
In vivo: In het echte leven opzoeken waar je bang voor bent
In vitro: Kunstmatig aan je angst werken
Vormen van leren:
Klassieke conditionering Ivan Pavlov (1849-1958) John B. Watson (1878-1958)
Reflexmatig en associatief leren. Gedrag aanleren door middel van een stimulus.
OCS (voedsel) OCR (speeksel)
OCS (voedsel) + CS (bel) OCR (speeksel)
CS (bel) CR (Speeksel)
Operante conditionering Skinner (1904-1990)
freguentie toe laten nemen afhankelijk van het gevolg van het gedrag. Bij belonen neemt het gedrag
toe, bij straffen ook.
Verschillende technieken: Belonen, straffen en shaping.
Model-leren Albert Bandura (1925)
Leren door imitatie. Mensen nemen gedrag over van anderen die aantrekkelijk zijn, status hebben of
waarmee ze zich kunnen identificeren.
Cognitieve psychologie (Sanders, 1984)
cognitieve zaken zoals aandacht, geheugen en waarneming zijn verschillend bij mensen met
verschillende problemen en leiden tot eenzijdige cognities(gedachten). Ongezonde manieren van
denken omzetten in functionele manieren van denken. Als denken tegelijk wordt aangepakt met
doen geeft dat het beste resultaat.
Disfunctionele basisgedachten:
Emotionele problemen, gedragsprobleme en stoornissen ontstaan volgens de visie door slecht
aangepaste disfunctionele cognitieve schema’s. ‘ik moet door iedereen aardig gevonden worden’ is
een niet haalbare irrationele disfunctionele gedachte. Hierdoor emotie en woede en wordt het een
vicieuze cirkel.
Albert Ellis en Aaron Beck:
Grondleggers cognitieve therapie. Ze merkten dat inzicht en herbeleving van probleem niet
voldoende was. Denkprogramma van het hier en nu bijstellen. Ellis richte zich op irrationele
gedachtes en Beck op onderliggende cognitieve basisschema’s bij een depressie. Rationeel-Emotieve-
Therapie; Clienten bewust maken van automatische gedachten en huiswerkopdrachten om de
gedachten bij te stellen.
ABC schema:
A: aanleiding, gebeurtenis. B: Datgene wat je denkt, opvattingen. C:de gevolgen.