Mens en recht
BLZ 15-25
De hoogste wet in NL is de grondwet. Een regeling die afkomstig is van de regering dus
zonder dat de Staten-Generaal erbij betrokken zijn, wordt een koninklijk besluit (KB)
genoemd. Regering; ministers en de koning. Er zijn ook KB’s die wel regels bevatten, dit heet
een algemene maatregel van bestuur (AMvB).
Een wet is een rechtsbron, net zoals jurisprudentie; ontstaat doordat algemene regels in de
diverse wetten en in de overige regelgeving moeten worden toegepast in individuele
situaties, die vaak heel verschillend zijn. Een 3e rechtsbron is ‘de gewoonte’ en behoort net
als jurisprudentie tot het ongeschreven. Het gewoonterecht is ontstaan in de loop van de tijd
door het gebruik ervan in algemene kring. 4e rechtsbron is het verdrag; afspraken tussen 2 of
meer staten die op schrift zijn gesteld en die gelden in de staten die partij zijn bij het
verdrag.
Het objectiefrecht; bevat alle geldende regels, dus alle rechten en plichten die in de
rechtsbronnen zijn vastgesteld. Art. 11 lid 1. Participatiewet. Recht op bijstand (wanneer je
aan de voorwaarden van de PW voldoet).
Alleen subjectieve rechten en plichten kunnen worden afgedwongen in een procedure voor
de rechter. Zonder subjectiefrecht kon er van gelijk krijgen geen sprake zijn.
Klassieke grondrechten; de overheid mag op deze rechten in beginsel geen inbreuk maken,
tenzij de wet haar die bevoegdheid verleent. Zijn er om de burger te beschermen tegen te
veel macht van de overheid. Dit heeft een horizontale werking.
Sociale grondrechten; o.a. het recht op gezondheidszorg, sociale zekerheid, op werk, op
welvaart. Ze kunnen niet bij de rechter worden afgedwongen. Deze rechten leggen aan de
overheid een zorgplicht op.
§12.2.2 en §12.2.3
Wet WIA; de wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
WIA is de opvolger van de WAO.
IVA uitkering; regeling inkomensvoorziening volledige arbeidsongeschikte.
§13.2 doel van de participatiewet
De PW heeft een individualiserende karakter (individualiseringsbeginsel) voor betrokkenen
van 18 jaar en ouder. De bijstand wordt afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden
en middelen van de individuele betrokkenen.
De gemeente kan bijstand verlenen aan betrokkenen die volgens de wet geen recht hebben
op bijstand maar in een noodsituatie zitten. Zoals tienermoeders jonger dan 18jaar.
De PW is een gezinsuitkering, dit betekent dat de middelen en inkomsten van beide
partners, maar ook de inkomsten en het vermogen van de kinderen een rol spelen bij het
vaststellen van de hoogte en het recht op de pw-uitkering.
De pw kent 4 regelingen waarop iedereen met een laag inkomen een beroep kan doen en
die afgestemd zijn op de individuele situaties en omstandigheden
Bijzondere bijstand; voor onvoorziene hoge kosten zoals een kapotte wasmachine.
1
, Individuele inkomenstoeslag; een vorm van aanvullende inkomensondersteuning
voor de betrokkene die al geruime tijd moet rondkomen van een inkomen of
uitkering op sociaal minimum-niveau.
Koopkrachttegemoetkoming;
Individuele studietoeslag; aan studerende met een arbeidsbeperking kan het college
van Burgemeesters en Wethouders een individuele studietoeslag toekennen,
afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden van de studerende.
§16.3 relatie van de professional met de cliënt.
In de relatie met de cliënt zijn 2 grondrechten van belang; recht op eerbiediging van de
persoonlijke levenssfeer (recht op privacy) (ook beroepsgeheim) en recht op
onaantastbaarheid van het menselijk lichaam (recht op persoonlijke integriteit).
Recht op privacy; beroepsgeheim: de wet BIG legt een beroepsgeheim op aan diegene die
geregistreerd zijn als beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg. Ook diegene die onder hen
werkzaam zijn, hebben een beroepsgeheim, dit heet een afgeleid beroepsgeheim. Een
professional is niet aan zijn beroepsgeheim gebonden als de rechten van een kind in het
geding zijn. Dit komt voort uit het IVRK.
Recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam, de professional mag geen geweld
toepassen en geen seksuele relatie aangaan met de cliënt.
Hoofdstuk 5, volledig benoemd in de samenvatting van de powerpoint.
Hoofdstuk 9 t/m 9.2.2., Jeugdhulp
Sinds 1 januari 2015 hebben op verschillende domeinen in het werkveld van de sociale en de
zorgprofessional veranderingen (transities) plaatsgevonden, omdat de stelsels
toegankelijker voor ouders en jeugdigen, eenvoudiger efficiënter, beheersbaarder en
betaalbaarder moeten zijn. In deze transities is de overheid gericht op bezuinigingen, zodat
gemeenten een beperkter budget ontvangen voor het aanbod van zorg, ondersteuning en
jeugdhulp.
De verschillende transities moeten in de komende jaren tot een transformatie leiden in de
verschillende sectoren (zorg en ondersteuning, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen
en jeugdreclassering, onderwijs) van het werkveld. Het gaat om een cultuuromslag
(transformatie) in de werkwijze en het aanbod van ondersteuning, begeleiding en
hulpverlening. Zorg aan en welzijn van ouders en jeugdigen worden gedecentraliseerd
aangeboden. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de regie en coördinatie van
jeugdhulp, zorg en welzijn van ouders en jeugdigen, goed en passend onderwijs voor
jeugdigen en veiligheid van jeugdigen. De verschillende sectoren zijn juist in het werkveld
van de sociale en de zorgprofessional met elkaar verbonden en beïnvloeden elkaar. De
verschillende transformaties kunnen dan ook niet los van elkaar worden gezien en hebben
invloed op de werkwijze en organisatie van de hulp-, zorg- en dienstverlening door
professionals.
Jeugdhulp in Nederland
Jeugdhulp; de ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en hun ouders bij alle denkbare
problemen op het gebied van opgroeien, opvoeden en persoonlijke en psychische
problemen en stoornissen. De regelgeving op dit gebied is in de Jeugdwet uitgewerkt.
2