Natuur & Techniek: Praktische didactiek voor
Natuur & Techniek
- Praktische didactiek voor Natuur & Techniek:
- H. 1, 2, 3, 4, 7, 9, 10, 11, 12, 13, 16, 17, 19.2 + 19.3 en 22.3.
Praktische didactiek voor Natuur & Techniek
H1: Waar gaat het om bij Natuur & Techniek?
Natuur & Techniek sluit aan bij natuurlijke behoefte van kinderen + komt tegemoet aan hun
spontane belangstelling voor dingen in omgeving. N&T is leren over wat leven mogelijk maakt.
1.1 Natuur & Techniek in de praktijk
De activiteiten zeggen hun iets + ze beleven er iets bij; onderwerpen passen bij alledaagse ervaringen
+ krijgen meer betekenis. Door kinderen bij onderzoekende activiteiten gericht te observeren, kun je
beoordelen wat ze van activiteiten leren + zul je koppeling tussen doen + denken herkennen.
1.2 Drie keer natuur & techniek
Concrete ervaringen staat centraal. Boeken + digitale producties kunnen zinvol zijn als aanvulling op
ervaringen met echte materialen. Drie pijlers bij N&T in het basisonderwijs:
- Kennis van natuur + techniek;
- Het denken + doen met natuur en techniek, de natuurwetenschappelijke + technische denk-
en werkwijzen;
- Ideeën over belang + de aard van natuur en techniek en een attitude die daarbij aansluit.
1.2.1 Kennis van natuur en techniek
Inhoud van N&T in basisonderwijs moet primair ontleend worden aan herkenbare onderwerpen uit
omgeving + leven v.d. kinderen. Leerlingen zullen door meegebrachte spullen, delen van ervaringen +
inbrengen van vragen zelf specifieker aangeven wat voor hen betekenis heeft en waar ze meer van
willen weten.
- Zie figuur 1.6 ‘N&T is een breed inhoudsgebied’ → blz. 31.
1.2.2 Natuur en techniek ‘doen’
Leerlingen moeten ervaring krijgen met karakteristieke denk- + werkwijzen voor natuur en techniek.
Onderzoekend + ontwerpend leren (OOL), leren onderzoeken + leren technische producten te
gebruiken, te onderhouden + te repareren, te ontwerpen/verbeteren + te maken. Zorgt voor
vaardigheden + attituden die in het dagelijks leven goed van pas komen.
1.2.3 Ideeën over en attitude ten opzichte van natuur en techniek
Kinderen ontwikkelen natuurwetenschappelijke + technische geletterdheid, waardoor ze wereld in
relatie tot natuur + techniek met vertrouwen tegemoet kunnen treden:
- Iets op een wetenschappelijke manier beschouwen;
- Geen angst voor omgang met andere levende wezens/voor apparatuur + houden rekening
met veiligheids- + gezondheidsrisico’s;
- Bewust v.d. grenzen van natuurwetenschappelijke + technische kennis, natuurwetten zijn
‘waar’ tot tegendeel bewezen is.
,Concrete ervaringen + eigen beleving dragen bij aan ontwikkeling van ideeën + opvatting v.d.
kinderen → positief zelfbeeld → meer vertrouwen → meer openstellen voor N&T. Alleen bij
onderwijs waarin evenwicht bestaat tussen inhouden, werkwijzen + houdingen, zullen kinderen
spontane interesse voor natuur + techniek behouden. Leerkracht bewaakt evenwicht.
1.3 Ervaringen met Natuur & Techniek
- Zie blz. 32.
1.4 Waarom Natuur & Techniek?
- Kinderen hebben natuurlijke behoefte om omgeving te verkennen: nieuwsgierigheid +
verwondering zijn drijfveren.
- Veel dingen zijn gemaakt door mensen + er is veel natuur.
- Krijgen zicht op eigen belangstelling + talenten voor N&T, belangrijk voor ontwikkeling kind +
samenleving.
- Natuur heeft gunstige invloed op ontwikkeling kinderen: concentratie + creativiteit.
- Veel technische ontwikkelingen + zorgen over duurzaamheid, aandacht hiervoor is van
belang.
- Leergebied is geschikt om logisch denken te ontwikkelen, verbanden leggen tussen oorzaak +
gevolg. Stimuleert denken vanuit verschillende gezichtspunten.
1.5 Centrale doelstelling en uitgangspunten
1.6 Relaties met andere vak- en vormingsgebieden
- Zie blz. 34 t/m 37.
H2: Doen en denken
,Leren is een activiteit van hele lichaam. Lijf + omgeving hebben invloed op wat je leert + hoe je dat
ervaart. Hoe meer gebieden van hersenen betrokken zijn als je iets nieuws ervaart, grotere kans op
nieuwe/verbeterde inzichten (→ concepten) ontwikkelen + onthouden.
2.1 Hoe kinderen de wereld leren begrijpen
Hoe krijgen kinderen greep op werkelijkheid om zich heen? Verband leggen tussen indrukken van
verschillende zintuigen + lijfelijke ervaringen → belichaamd leren ('embodied learning') →
beïnvloedt cognitieve (= denken, creativiteit, waarneming + fantasie) + sensomotorische ontwikkeling
(= lichamelijke groei, motoriek) positief. Nieuwsgierigheid + verwondering zijn drijfveren om
omgeving beter te willen begrijpen. De wil om dingen naar hun hand te zetten, motiveert kinderen
om in actie te komen + te zoeken naar samenhangen die ze kunnen gebruiken.
2.2 Ontdekken van regelmaat en samenhang
Als kinderen werkelijkheid verkennen, kunnen ze belevenissen op verschillende manieren ervaren:
- Als nieuwe ervaringen;
- Als iets wat aansluit bij eerdere ervaringen.
o Kinderen kunnen ervaringen die bij elkaar horen op verschillende manieren aan
elkaar koppelen:
Verschil + overeenkomst. Op elkaar lijkende dingen vertonen verschillend
gedrag/zijn op onderdelen anders samengesteld.
Verandering + volgorde. Gebeurtenissen hebben steeds bepaalde volgorde,
vaak is ene gebeurtenis gevolg van andere (als-dan-relatie).
Samenhang + systeem. Verschillende verschijnselen zijn er tegelijkertijd,
causaal verband (gebeurtenis is directe gevolg van andere gebeurtenis
→ oorzaak + gevolg). In systeem hebben onderdelen invloed op elkaar.
Kinderen realiseren zich dat ze veranderingen kunnen veroorzaken, niet overal invloed op hebben.
Kinderen krijgen steeds meer grip op wereld + omgeving.
2.3 Denkbeelden over de werkelijkheid; conceptontwikkeling
Kinderen (+ volwassenen) ontwikkelen eigen denkbeelden vanuit combinatie van indrukken. Doen
persoonlijke indrukken op + ervaren dat omgeving reageert op wat ze doen. Herkennen van
patronen → gebeurtenissen worden voorspelbaar. Denkvermogen stelt ze in staat om samenhang te
brengen in + betekenis te geven aan eigen ervaringen. Ze ontwikkelen hiermee (pre)concepten →
clusters van samenhangende denkbeelden + ideeën over werkelijkheid.
Denkschema's zijn eenvoudig van opbouw, bij jonge kinderen → preconcepten → hebben voorlopig
karakter. Moeten denkbeelden door nieuwe ervaringen aanpassen. Na een/meer ervaringen die niet
kloppen met denkbeelden, moeten ze denkschema heroverwegen.
Er kunnen onjuiste denkbeelden ontstaan als bijv. gevolg van toeval → misconcepten. Preconcepten
→ onvolledige denkschema's, misconcepten → incorrecte denkschema's.
Denkschema's ontstaan op basis van persoonlijke ervaringen, ieder kind heeft eigen denkschema's.
Er kunnen grote verschillen tussen kinderen optreden, door verschillen in bijv. thuissituatie.
Onderlinge verschillen hebben als voordeel dat binnen groep kunnen zorgen voor verrijking +
nuancering van denkbeelden.
, Wendbaarheid in denken neemt af met ouder worden. Nieuwe + bijgestelde concepten ontstaan op
zelfde manier bij kinderen + volwassenen. Ontwikkelen dankzij extra kennis + inzicht betere +
completere denkschema’s → conceptontwikkeling. Inzicht is resultaat van innerlijke beschouwing →
overwegen + heroverwegen van concrete ervaringen.
2.4 Leren door doen
Na ervaringen + herhalingen kan patroon/wetmatigheid worden herkend. Onderwijs + ervaringen
buiten school kunnen elkaar aanvullen + positief beïnvloeden. Kleuters kennen aan levenloze
voorwerpen persoonlijkheid toe. Rond 6de jaar ontstaat er objectievere kijk op omgeving.
Basiservaringen krijgen plaats in denkschema's.
Denkontwikkeling van kinderen
Overgang van intuïtie naar concrete operaties
Peuters/kleuters denken 'intuïtief' → directe waarneming heeft veel invloed + denken is verbonden
met bewegingen. Gevolgen van handelingen kunnen ze zich niet voorstellen zonder dat ze handeling
hebben uitgevoerd. Kunnen geen conclusies trekken uit ervaringen. Bekijken wereld vanuit eigen
perspectief.
Concrete operaties, vroeg stadium
Kinderen ontwikkelen vermogen om zich voor te stellen welke veranderingen er plaatsvinden als je
iets doet met voorwerpen. Voorwerpen voor het eerst manipuleren → gebruiken analoge ervaringen
om zich voor te stellen wat er zal gebeuren.
Concrete operaties, later stadium
Denkactiviteiten worden krachtiger + gevarieerder. Kinderen ontwikkelen vermogen om invloed van
variabele factoren te vergelijken. Hierdoor kunnen ze problemen via onderzoek planmatig oplossen.
Overgang naar het stadium van abstract denken
Vermogen begint te ontwikkelen om abstract te denken. Ontwikkeling voltooid, dan kunnen zij in
gedachten overweg met mogelijke + hypothetische, zonder dat die gekoppeld zijn aan
waarnemingen.
Alle kinderen zullen deze ontwikkeling doorlopen in zelfde volgorde. Stadia zijn niet gebonden aan
bepaalde leeftijd, in elke groep kinderen uit verschillende ontwikkelingsstadia.
Denkschema’s ingewikkelder → onderzoekend leren, duidelijk structureren. Iets onderzoeken met
meerdere factoren die invloed hebben → van belang dat resultaten ‘eerlijk’ vergeleken worden.
2.5 Heen en weer denken tussen ideeën en werkelijkheid
Doen + denken moeten samengaan. Leerresultaten bij proefjes waren grootst als kinderen voor,
tijdens + na onderzoek over waarnemingen konden praten. Begint met minds-on → kinderen
wisselen ideeën uit over onderwerp + beredeneren verwachtingen/voorspellingen. Hands-on →
activiteiten uitvoeren. Daarna minds-on → bespreken resultaten, geven betekenis + beredeneren
waardoor deze wel/niet goed zijn voorspeld. Kenmerkend voor N&T is zoeken naar relatie tussen
eigen denkbeelden, voorspellingen/theorie + onderzoeksresultaten → heen + weer denken. Ideeën
uitdrukken in taal → schooltaalbegrippen.