Samenvatting literatuur – LOB-deel 2
Wat is goed onderwijs H10
Zorgleerlingen = kinderen en jongeren (4-18 jaar) met een beperking of een
gedragsprobleem waardoor zij extra zorg behoeven in de klas
Clusters:
- Cluster 1 visuele problematiek
- Cluster 2 taal- en spraakproblematiek
- Cluster 3 lichamelijk en/of verstandelijke beperkingen
- Cluster 4 gedragsproblematiek
o Leraren kunnen een indicatie aanvragen bij een van de regionale
expertisecentra (REC1 t/m REC4)
LGF = leerlinggebonden financiering
Toename zorgleerlingen regulier onderwijs:
- Leerlingen met een beperking
o Het aantal neemt niet toe, maar er wordt gestreefd naar betere
maatschappelijke integratie en participatie
- Leerlingen met al dan niet gediagnosticeerde sociale en gedragsproblematiek
o Aantal neemt toe, vraag is alleen of er sprake is van een daadwerkelijke
toename
Zorgstructuur:
- In het primair onderwijs (po) samenwerkingsverbanden Weer Samen Naar School
(WSNS)
- In het voortgezet onderwijs (vo) vmbo-scholen samenwerkingsverbanden en
leerwegondersteunend onderwijs (LWOO)
- Extra zorg wordt geboden in het praktijkonderwijs (pro)
o De huidige zorgstructuur is sterk aanbodgericht en erg complex; elke
voorziening eigen indicatiestelling, financieringswijze en bestuurlijke
organisatie
Passend onderwijs = schoolbesturen de verantwoordelijkheid om voor elke leerling een
onderwijsaanbod te bieden dat past bij zijn mogelijkheden en beperkingen
,Handboek jeugdhulpverlening H1
Kinderen met gedrags- en emotionele problemen = overkoepelende beschrijvende term
voor alle kinderen die zich zichtbaar ongewoon of abnormaal gedragen of die zichtbaar
ongewone of abnormale emoties vertonen
- Onderscheid van gedrag
o Lichte, tijdelijke problemen als reactie op nieuwe situaties
o Gedragingen slechts in bepaalde situaties of bij bepaalde personen
o Leeftijds- of fase gebonden gedragingen
o Ernstige problemen (wordt ernstig wanneer langdurig of blijvend, in
combinatie met andere problemen of ernstig lijden als gevolg)
- Alvorens gedrag of emoties als problematisch te benoemen, dient men rekening te
houden met het ontwikkelingsperspectief, de continuümgedachte, de context en de
informant
o Ontwikkelingsperspectief = gedrag of emoties zijn op de ene leeftijd nog
adequaat, terwijl op een andere leeftijd niet hier moet rekening mee
gehouden worden
o Continuümgedachte = Gedragingen en emoties kunnen op een continuüm
geplaatst worden naargelang hun ernst, intensiteit en chroniciteit
Kinderen met gedrags- en emotionele problemen vertonen de
gedragingen en emoties frequenter, intenser, langduriger en in
verschillende situaties
o Context = de setting, activiteiten die er gebeuren en de pedagogische aanpak
van de betrokken opvoeders kunnen een grote impact hebben op het gedrag
van het kind
o Informant = ouders kunnen bijvoorbeeld iets anders zien bij hun kind dan
professionals
Classificatiesysteem:
- Een classificatiesysteem kan wetenschappelijk onderzoek naar het ontstaan van
gedrags- en emotionele problemen en de praktijk (diagnose, behandeling, preventie)
helpen
- Classificatie = systematisch ordenen en groeperen van gedragsproblemen op basis van
gelijke eigenschappen en onderlinge relaties
o Classificatie is niet hetzelfde als diagnose
,- Twee soorten classificatiesystemen klinisch-psychiatrisch en empirisch-
statistisch
- Klinisch-psychiatrisch
o Voor elke psychiatrische stoornis zijn diagnostische en differentiaal-
diagnostische criteria vastgelegd wanneer daaraan voldaan is, kan de
stoornis worden geclassificeerd
o Bekende psychiatrische classificatiesystemen = Diagnostic and statistical
manual of mental disorders (DSM-systeem, van APA) en International manual
of mental disorders (ICD-systeem, van de Wereldgezondheidsorganisatie)
Worden vaak gereviseerd met nieuwe kennis ondertussen DSM-5 en
ICD-11
Bevatten een overzicht van alle tot dusver erkende klinische geestelijke
gezondheidsstoornissen en andere aandoeningen die een reden voor
zorg kunnen zijn
Syndromen worden beschreven in termen van cognitie, emotieregulatie
en/of gedrag
Tot gevolg dat een persoon en/of de omgeving ernstig lijden
ondervindt, en significant disfunctioneren op persoonlijk, sociaal en
professioneel/schools vlak
Ook condities onderkend die een reden tot zorg kunnen zijn voor een
persoon en zijn omgeving (bv. Relationele problemen, fysieke
kindermishandeling, verwaarlozing etc.)
o Nadeel niet duidelijk of de stoorniscategorieën ook valide zijn in andere
culturen, er wordt uitgegaan van westerse concepten
- Empirisch-statistisch
o Uitgangspunt empirisch-statistische classificatiesystemen is de
psychometrische invalshoek, steunen op uitkomsten van multivariate analyses
op gegevens verzameld in grote steekproeven van kinderen
o Vaak gebruik gemaakt van gedragsvragenlijsten
o Achenbach System of Empirically Based Assessment (ASEBA), berust op
gedragsvragenlijsten, waarvan de belangrijkste Child Behavior Checklist
(CBL), Teacher Report Form (TRF) en de Youth Self-Report (YSR)
gescoord op 0 = helemaal niet van toepassing tot 2 = duidelijk van toepassing
, Probleemgedragingen ondergebracht in 8 syndroomschalen =
teruggetrokken/depressief, lichamelijke klachten, angstig/depressief,
sociale problemen, denkproblemen, aandachtsproblemen,
normafwijkend gedrag en agressief gedrag
o Nadeel dimensionele karakter van de ASEBA en de comorbiditeit tussen de
verschillende syndroomschalen leidt tot minder scherpe diagnosestelling in de
praktijk
Epidemiologie = systematische studie naar de prevalentie en de verspreiding van een ziekte
of toestand in een bepaalde bevolkingsgroep, alsook naar de factoren die het voorkomen en de
verspreiding beïnvloeden
- Belangrijke patronen epidemiologisch onderzoek naar prevalentie:
o Wereldwijd wordt aangenomen dat de prevalentie van gedrags- en emotionele
problemen in de populatie 0-18 jaar hoog ligt, gemiddeld komt ongeveer 10%
van de opgroeiende kinderen op enig moment in aanraking met ernstige
problemen
o Prevalentie van specifieke stoornissen ligt uiteraard lager dan de gemiddelde
algemene prevalentie
o Gedrags- en emotionele problemen van kinderen hangen nauw samen met
bepaalde demografische variabelen, geslacht, leeftijd socio-economische status
gezin
Prevalentiecijfers bij jongens doorgaans hoger dan bij meisjes,
verhouden geschat 2:1
Jongens vaker externaliserende problemen en meisjes vaker
internaliserende problemen dit verschil kan toegeschreven worden
aan biologisch-genetische invloeden, maturatie en socialisatieprocessen
Leeftijdsverschillen hebben invloed op de aard van gedragsproblemen
Doorgaans prevalentie probleemgedrag hoger bij kinderen uit zwakkere
sociale milieus
Meeste gedragsproblemen kinderen vrij stabiel
Etiologie = verklaringsleer
- Uitgangspunten verklaringsmodellen:
o Multicausaliteit van gedragsproblemen
o Operationalisering in termen van risicofactoren en protectieve factoren