Inleiding
Hoofdvraag boek: Wat is het goede leven en brengt de vrije markt, als een kerndomein van de
moderne samenleving, ons daar dichterbij of voert ze ons er juist vandaan? En, als de huidige vrije
markt en het goede leven niet altijd samen opgaan, hoe kunnen we dan inzichten ontwikkelen die hen
wel meer op 1 lijn brengen?
Hoofdstuk 1
Eindterm 4:
De kandidaten kunnen de vraag naar het goede leven relateren aan de vraag wat het betekent dat de
mens ‘zich tot zichzelf-in-de-wereld verhoudt’. Hierover kunnen zijn een beargumenteerd standpunt
innemen aan de hand van:
- Socrates’ opvatting vat het niet onderzochte leven niet de moeite van het leven waard is;
- Het verschil tussen mensen en dieren volgens Cassirer;
- Nietzsches opvatting van de mens als ‘niet-vastgesteld dier’.
Zich tot zichzelf-in-de-wereld verhouden: de wereld in deze ET: de omgeving waarin we ons bevinden
(samenleving). Wij bezitten, in tegenstelling tot meeste dieren, het vermogen tot reflectie, wij
kunnen ons buiten onszelf plaatsen om zo naar onszelf te kijken. Dit leidt tot vragen over het goede
leven.
Cassirer: mens is een animal symbolicum. We gebruiken symbolen/tekens (taal) om te kunnen
reflecteren. Je kunt pas goed reflecteren als je bijvoorbeeld met iemand praat of dingen opschrijft.
In tegenstelling tot dieren volgen wij geen instinct, maar moeten we veel keuzes maken.
Nietzsche: de mens is het niet-vastgestelde dier.
Dit leidt tot keuzestress: de mens is een ziek dier! (Nietzsche).
Zeker in deze tijd, waarin alles mogelijk is, hebben we veel last van keuzestress (reflective
imperative): je word geacht om te reflecteren, de beste keuzes te maken.
Er zijn veel keuzes waarop je je vaststelt (bijvoorbeeld kinderen). Deze keuzes worden vaak
uitgesteld. Als je eenmaal voor 1 partner hebt gekozen, kan je niet meer naar een ander. Daarom is
het soms ook het makkelijkst om gewoon te doen wat er van je wordt verwacht.
Echter, Socrates: het niet-onderzochte leven is het niet waard geleefd te worden. Je moet dus
kritisch onderzoeken of je het maximale uit je leven haalt door je keuzes.
Definitie vrije markt boek: een wereldwijd systeem waarin men goederen en diensten afneemt en
aanbied waar vrij gekozen kan worden tussen al deze aanbieders van goederen en diensten, en waar
de prijs wordt bepaald door vraag en aanbod.
Auteurs: de vrije markt is onlosmakelijk aan de moderniteit verbonden.
De vrije markt is niet
- moreel neutraal: bepaalde waarden (bijv. ondernemerschap) zijn belangrijker dan andere.
- cultureel neutraal: typisch westers modern.
- ideologisch neutraal: groei van materiële welvaart. We hangen wel allemaal deze ideologie
aan, misschien onbewust. Voorbeeld: een samenleving is beter als het bnp hoger is.
Eindterm 5:
De kandidaten kunnen de kritiek van Nussbaum weergeven op de opvatting dat het bruto nationaal
1
,product (BNP) als criterium voor het goede leven kan worden gehanteerd. Daarbij kunnen ze de
capabilities approach, uitleggen, toepassen en beoordelen.
- Capabilities: wat moet een goede samenleving mogelijk maken voor haar burgers?
10 capabilities: je moet in staat zijn om jezelf op een bepaald vlak te ontplooien.
1. leven – in staat zijn een leven van normale lengte te leiden.
2. lichamelijke gezondheid – in staat zijn een goede gezondheid te hebben, met adequate
voeding en huisvesting.
3. lichamelijke integriteit – in staat zijn vrij te bewegen, te leven zonder geweld.
4. zintuigentuiglijk waarneming – in staat zijn deze te gebruiken, in te zetten, onderwijs te
genieten.
5. emoties – in staat zijn te kunnen hechten aan dingen en mensen. Niet geblokkeerd worden in
je emoties.
6. praktische rede – in staat zijn tot een voorstelling van het goede en kritische reflectie over de
eigen levensplanning. Zelf weten wat je doelen zijn.
7. relaties– in staat zijn met anderen te leven en deel te nemen aan sociale interactie, en met
waardigheid behandeld worden.
8. andere wezens – in staat zijn met dieren, planten, natuur te leven en ervoor te zorgen
9. spelen – in staat zijn te lachen, spelen, recreëren.
10. controle over je omgeving – in staat zijn tot politieke participatie, arbeid en bezit.
Zeggenschap hebben.
Kritiek van auteurs op Nussbaum:
1. Capabilities leggen nadruk op keuzevrijheid en zelfontplooiing. Dit is westers: we kunnen er
niet voor kiezen om niet met de natuur of in een samenleving te leven.
2. Het menselijk bestaan legt ons verplichtingen op. Je hebt bijvoorbeeld al een relatie met je
ouders, kan je niet voor kiezen.
3. Instituties (die deze capabilities moeten uitvoeren) geven ons mogelijkheden, maar beperken
onze vrijheid ook.
Auteurs: we moeten het goede leven begrijpen in 5 dimensies van het goede bestaan. Dit zijn
voorwaarden voor het goede leven. Elk concept van het goede leven moet hiermee rekening houden:
1. Relaties met medemensen: we zijn altijd met mensen verbonden.
2. Instituties: we leven in een samenleving waarin allerlei structuren zijn die ons leven bepalen.
3. Het lichaam: we zijn nu eenmaal in een bepaald lichaam geboren. Ook kan je niet kiezen aan
de lichamelijke behoeften die je hebt (eten, slapen).
4. De natuur: we hebben de natuur nodig, maar we proberen ook altijd de natuur buiten te
houden.
5. De zin: wat is de zin van het leven, de mens stelt deze vraag altijd.
Auteurs: als 1 van deze dimensies wordt verwaarloosd, is het goede leven niet mogelijk. De vrije
markt is in spanning met de 5 dimensies.
Hoofdstuk 2
Het idee van het goede leven is betrekkelijk: afhankelijk van tijd en cultuur. Contrastbronnen om dit
te laten zien.
2
,Eindterm 6:
De kandidaten kunnen Plato’s argumentatie voor de ‘ideale staat’ reconstrueren en evalueren. Hierbij
kunnen zij:
- De kritiek van Plato op de democratie weergeven;
- Uitleggen wat bij Plato het verband is tussen de hiërarchische orde in de samenleving en de
drie delen van de menselijke ziel;
- Beargumenteren dat Plato’s ‘ideale staat’ zowel als een utopie als een dystopie kan worden
beschouwd en daarbij de kritiek van Popper betrekken.
Plato: het goede leven is een leven waarin iedereen zijn plaats heeft (wie geboren wordt om de
leiding te nemen, moet de leiding nemen).
Plato’s ideale staat: leven in een demcratische samenleving is geen goed leven. Er moet een
hiërarchische orde zijn op basis van de 3 delen van de menselijke ziel.
Menselijke ziel Plato:
- Vegetatief-verlangend deel (onderbuik). Hier komt lust vandaan.
- Thymotisch-eergevoelig deel (borst). Hogere emoties.
- Denkend-schouwend deel (hoofd). Ratio, maken van wijze beslissingen.
Bij sommige mensen is het denkend-schouwend deel minder sterk dan het vegetatief-verlangend
deel. Je kunt je lust dus niet in bedwang houden. Zulke mensen kunnen geen samenleving leiden. Je
kan het ook niet leren.
- De onderlaag moet matigheid kweken, deze mensen moeten aan het werk gezet worden
zodat ze niet in opstand komen.
- De soldaten houden de boeren/arbeiders onder de duim.
- De filosoof-koningen moeten de samenleving leiden.
Democratie werkt alleen maar als het volk in staat is om het algemeen belang te volgen. Als alle
burgers hun eigen lusten volgen is een democratie niet op wijsheid gebaseerd. Het volk is te dom, als
alleen de filosoof-koningen regeren weet je dat het op wijsheid is gebaseerd.
Utopie, want iedereen heeft zijn/haar plek.
Dystopie, want er is maar 1 waarheid (Popper). Volgens Popper moet er ruimte zijn voor
meerdere waarheden.
Eindterm 7:
De kandidaten kunnen Aristoteles’ argumentatie dat er verschillende goede staatsvormen zijn,
reconstrueren en evalueren. Daarbij kunnen zij:
- Uitleggen welke rol de rede (logos), de deugd (aretè) en het handelen (energeia) als
werkelijkheid van de ziel daarin spelen.
- Beargumenteren dat deugdzaameid en geluk (opgevat als eudaimonia van het praktische
leven) uitsluitend bereikt kunnen worden binnen de polis (stadstaat);
- met voorbeelden uitleggen dat staatvormen volgens Aristoteles kunnen ontaarden.
Deugdethiek Aristoteles: het goede leven draait om et verwerkelijken van goede eigenschappen. Dit
kan alleen in een goede samenleving.
Verschil met Plato: volgens Aristoteles zijn er meerdere goede staatsvormen.
3
, Goede staatsvormen kunnen ontaarden: als de machthebber er alleen op uit is zichzelf te verrijken
over de rug van de bevolking.
Aristocratie: heerschappij waarin alleen de besten regeren.
Tirannie: de heerser heerst niet meer vanuit het algemeen belang.
Oligarchie: heerschappij van de rijken. Leiders zijn alleen uit op eigenbelang.
Politeia: volksheerschappij.
Democratie: volk is uit op eigenbelang.
Aristoteles: een goed/deugdzaam leven is niet mogelijk zonder genot. Maar een samenleving moet
niet alleen ruimte geven aan het genot/ontplooiing van de heerser, maar die van iedereen.
Goed leven: een leven wat gelukt is.
Geluk: gelukt zijn/eudaimonia -> het hebben van een goede ziel. Het gaat om het verwezenlijken van
datgene dat je in potentie al bent.
Het wezen van een mens is een zooion lochon echon/animal rationale. Dit wezen moet dus
verwerkelijkt worden: je moet gebruik maken van de logos/rede.
Het gebruik van de rede staat in verband met handelen (energeia). Handelen = bewust iets doen, iets
waar je over na hebt gedacht. Zonder rede kun je niet handelen.
De mens deugt dus niet als hij geen gebruik maakt van de rede.
Deugd (arete): innerlijke mogelijkheid tot goed handelen. De deugd is dus een karaktereigenschap. Je
kan bijvoorbeeld de deugd vrijgevigheid beschikken. Deze kan je dan verwerkelijken (van binnen naar
buiten werken. Dit noemen we het handelen).
Conclusie: geluk/eudaimonia = het verwerkelijken/energeia van de ziel, vanuit onze deugden/arete,
die we vanuit ons redelijk nadenken (logos) in de praktijk hebben kunnen brengen.
Het goede leven is niet voor iedereen weggelegd. Als je de deugd vrijgevigheid hebt, en je hebt niet
veel middelen, kun je deze deugd niet verwerkelijken. De samenleving moet de voorwaarden
scheppen waaronder een deugdelijk leven mogelijk is.
De samenleving moet de voorwaarden scheppen waaronder een deugdelijk leven mogelijk is. In onze
samenleving dwingt de consumptiecultuur ons. Je moet de nieuwste dingen hebben, anders tel je
niet meer mee. Het goede leven is een leven geworden van uitwendige prikkels.
De eudaimonia is innerlijk geluk: het bestendige geluk. De vrije markt brengt dus voor Aristoteles dus
geen geluk teweeg.
Eindterm 8:
De kandidaten kunnen de opvatting van Aristoteles over een deugdzaam leven uitleggen en
toepassen. Daarbij kunnen zij met voorbeelden:
- Een definitie geven van deugd en deze definitie uitleggen en toepassen;
- Uitleggen dat het streven naar geluk (eudaimonia) samenvalt met het goede voor zichzelf en
de gemeenschap;
- Het onderscheid tussen dianoëtische en ethische deugden uitleggen;
- Uitleggen dat de verschillende deugden elkaar vooronderstellen.
Daarnaast kunnen zij uitleggen:
- Dat ‘volkomen deugd’ niet is weggelegd voor de mens;
4