SAMENVATTING
Cognitieve neuropsychologie
+ 49 Oefenvragen
Klinische neuropsychologie – H2, H4, H5, H6, H7, H8, H9, H10, H12
(11de editie, 2020), auteurs: Roy Kessels, Paul Eling Rudolf Ponds en Joke Spikman
Cognitieve psychologie – H1
(2011), auteurs: Hugo Schouppe en Peter De Graef
Vak: cognitieve neuropsychologie (hogeschool Saxion)
- Antwoorden oefenvragen zijn aan het eind van de samenvatting te vinden -
,H1 Cognitieve psychologie: situering en overzicht
1.1 Situering van de cognitieve psychologie
Cognitieve psychologie: is de wetenschappelijke studie van mentale processen, normaal functioneren
van de hersenen en begrijpen van gedrag. Verschillende processen/thema’s zijn:
- Waarneming: alle processen tussen het presenteren van een fysische prikkel en de
psychische beleving van deze prikkel
Sensorische processen: zetten de energievorm om tot elektrische impulsen die via de
zenuwbanen naar de hersenen worden geleid
Perceptuele processen: geven aanleiding tot interpretatie van het resultaat van de
sensorische processen en (meestal) bewuste ervaring (top-down of bottom-up)
- Aandacht: mensen verwerken enkel bepaalde info (selectieve aandacht), waardoor je snel en
aangepast kan reageren ondanks veel info
- Bewustzijn: de mogelijkheid om na te denken over het verloop en de inhoud van een
cognitief proces
- Geheugen: info op slaan, bewaren en ophalen
3 structuren: sensorisch, kortetermijn- en langetermijngeheugen
4 structuren (Baddeley): fonologische lus, visuospatieel schetsblok, episodische
buffer en centrale verwerker
- Intelligentie: testen en betekenis toekennen aan IQ. Veel discussie over definitie en structuur
- Leren: verandering in gedrag (habituatie, sensatie en conditionering)
Klassieke conditionering: respons uit een reflexmatige stimulus-responsassociatie
wordt gekoppeld aan een nieuwe neutrale stimulus
Operante conditionering: gedrag neemt toe als het gevolgd wordt door het
aanbieden van een aangename stimulus of het wegnemen van een onaangename
stimulus (bekrachtiging)
- Denken: transformeren van mentale representaties
Probleemoplossend denken: cognitieve activiteit, van erkenning dat er een probleem
is tot een serie van stappen naar de oplossing
Redeneren: het afleiden van een conclusie, uitgaande van premissen
Beslissingen nemen: 1 optie uit een veel mogelijkheden selecteren, die ieder
verschillende consequenties hebben
- Taal: communiceren of overbrengen van informatie (luisteren, lezen, spreken, schrijven)
Periodes in de psychologie:
- Wijsgerige psychologie: mentale leven van de mens beschreven en verklaard in abstracte,
wijsgerige en doelgerichte termen, zoals vrije wil, geweten en ziel
Introspectie: systematische waarneming. Door systematische je eigen gedrag,
denken en voelen te observeren, kun je inzicht verwerven in het functioneren van
de mens
- Gedragspsychologie: uiterlijk waarneembaar gedrag dat verklaard kan worden in termen van
puur materiële processen (oorzaak-gevolg of stimuli-respons)
- Cognitieve psychologie: zit tussen de 2 mensbeelden in
, Information processing approach: de mens wordt als een infoverwerker beschouwd
met processen als invoer, verwerking en uitvoer. De cognitieve processen worden
gezien als een geordende opeenvolging van verwerkingen van info
Materialistisch-mechanisch mensbeeld: de mens beschouwd als een puur stoffelijk wezen waarbij
alles (bv. denken, voelen, willen) verklaard kan worden in materiële termen. 2 argumenten:
- Er is aangetoond dat vele psychische verschijnselen een lichamelijke basis hebben
- Kunstmatige intelligentie heeft als doel het ontwerpen van intelligente machines
die vergelijkbaar zijn met de intelligentie van een mens
Mentalistisch mensbeeld: onderscheid tussen lichaam en geest (circulaire verklaringen). 2
argumenten:
- Bestaat nog weinig kennis over menselijk gedrag
- Een verklaring van menselijk gedrag in termen van neuronen is te complex en te
gedetailleerd om op een adequate wijze ons gedrag te verklaren
1.2 Overzicht vakgebied
1. Biologische psychologie: bestudeert de biologische basis van ons gedrag. Gedeeltelijk
overgeërfd en wordt bepaald door de wijze waarop het zenuw- en hormonaal stelsel
functioneert (evolutietheorie)
2. Cognitieve psychologie: functies en processen (bv. waarneming, geheugen, aandacht, leren,
denken en motivatie) worden onafhankelijk van de persoon en de situatie bestudeerd
3. Ontwikkelingspsychologie: gedrag in de verschillende levensfasen: baby, peuter, kleuter,
puber, adolescent en volwassene
4. Persoonlijkheidspsychologie: de mens als individu (persoonlijkheidsverschillen)
5. Sociale psychologie: het gedrag van mensen in relatie tot anderen en de omgeving
1.3 Toepassing: pseudopsychologie
Mensenkennis: inzichten en verwachtingspatronen over eigen gedrag en dat van anderen gebaseerd
op toevallige en persoonlijke omstandigheden. Mensenkennis is ook vaak gebaseerd op
volkslegenden
Parapsychologie: studie van de paranormale verschijnselen. Onderscheidt tussen psychische (bv.
telepathie, helderziendheid, reïncarnatie) en fysische (bv. psychokinese, uittredingen) paranormale
verschijnselen
- Ganzfeld: omgevingen die telepathie zouden faciliteren
- Geen consistentie in onderzoeken, effectgrootte is klein en heeft geen theoretische
verklaring
Mindreading-studie: AI kan voorspellen, op basis van de opzij gehouden fMRI-scan, welke mentale
taak de proefpersoon uitvoerde. Accuraatheid is groot en er is een theoretische verklaring
Toepassing in TP-werkveld
- Oplossen van (dagelijkse) problemen door het ontwerpen van interventies
- Verbeteren van situatie voor mensen met (cognitieve) beperking in het algemeen
- Individueel functioneren na hersenletsel
,Oefenvragen H1 – Test je kennis
1. Wanneer er een onderscheidt wordt gemaakt tussen lichaam en geest is er sprake van een:
a) Mentalistisch mensbeeld
b) Materialistisch-mechanisch mensbeeld
c) Een mensbeeld tussen het mentalistisch mensbeeld en het materialistisch-
mechanisch mensbeeld
2. Wat is geen beschrijving van cognitieve psychologie?
a) Bij cognitieve psychologie worden functies en processen onafhankelijk van de
persoon en situatie bestudeerd
b) Cognitieve psychologie is een studie naar mentale processen, het normaal
functioneren van de hersenen en het begrijpen van gedrag
c) Cognitieve psychologie is een studie naar het (dis)functioneren van het brein in
relatie tot het gedrag, het afwijkend functioneren van de hersenen en het verklaren
van afwijkend gedrag
3. Introspectie is systematische waarneming van eigen gedrag, denken en voelen waardoor er
inzicht wordt verwerft in het functioneren van de mens.
Dit is een onderdeel van:
a) Gedragspsychologie
b) Wijsgierige psychologie
c) Cognitieve psychologie
,H2 Neuropsychologische praktijk
2.2 Neuropsychologisch onderzoek
Diagnostische cyclus: bij neuropsychologisch onderzoek wordt hypothesetoetsend gewerkt. Bij elke
stap een hypothese vormen en toetsen door middel van gespreksgegevens, observaties, testen en
vragenlijsten
1. Klachtenanalyse
Anamnese: info verzamelen over aanwezige klachten, symptomen en beloop hiervan
en info over werk, medicijn gebruik, opleiding etc. Eerste indruk krijgen over
cognitief vermogen en gedrag client en werkrelatie op te bouwen
Heteroanamnese: wanneer client geen betrouwbare info kan geven over klachten of
alledaags functioneren. Info verzamelen over client van omgeving. Is subjectief,
relatieproblemen kan leiden tot over rapportage van klachten en
acceptatieproblematiek kan leiden tot minimaliseren van de klachten
2. Probleemanalyse: testonderzoek (streven naar standaardisatie)
3. Diagnosestelling: gegevens eerste 2 stappen integreren tot een diagnose of conclusie
4. Indicatiestelling: overleg met client en verwijzer naar noodzaak van verdere diagnostiek of
behandeling (rapportage kan mondeling of schriftelijk)
Observaties: waarnemingen die tijdens de anamnese, testonderzoek of buiten de onderzoeksruimte
verzameld worden en kijken naar hoe een testscore tot stand is gekomen
Interpretatie: intrigeren van (hetero)anamnese, observaties en testresultaten. Afwegen of de
resultaten betrouwbaar en valide zijn en bepalen waar het afkappunt van de test ligt (normgegevens)
Prevalentie: aantal gevallen van een bepaalde ziekte per bepaald aantal mensen
Incidentie: aantal nieuwe gevallen met de ziekte binnen een bepaalde tijdsperiode
Sensitiviteit: kans dat iemand met een stoornis ook als ‘gestoord’ uit een test of vragenlijst komt.
Hoge sensitiviteit hangt samen met een lage specificiteit (veel goedpositief, maar ook veel
foutpositief)
Specificiteit: kans dat iemand zonder stoornis als ‘normaal’ uit een test of vragenlijst komt. Hoge
specificiteit hangt samen met een lage sensitiviteit (weinig foutpositief, maar wel meer foutnegatief)
2.3 Validiteit en betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid: nauwkeurigheid van een instrument
- Test-hertest betrouwbaarheid: dezelfde test 2x afnemen bij dezelfde persoon
- Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid: mate van overeenstemming tussen testuitslagen van
verschillende onderzoekers
Validiteit: meet de test wat die moet meten
- Face-validiteit: mate waarin de test op het eerste gezicht lijkt te meten wat hij behoort te
meten
, - Inhoudsvaliditeit: de vraag of een test representatief is voor het onderwerp wat men meet
- Construct-/begripsvaliditeit: mate waarin het resultaat van een test ook werkelijk een
indicatie is van het construct waarover men een uitspraak wilt doen
- Criteriumvaliditeit: mate waarin een test de prestatie van een client kan voorspellen op een
extern criterium (wat men eigenlijk wil meten maar niet rechtstreeks kan vaststellen)
Predictieve validiteit: mate waarin de test gedrag voorspelt
Concurrente validiteit: vergelijking tussen een neuropsychologische test en een
ander instrument die hetzelfde criterium meet
- Ecologische validiteit: mate waarin een test voorspelt hoe een client functioneert in de eigen
omgeving
2.5 Rol van neuropsychologen in het werkveld
Ziekenhuis: neuropsychologische diagnostiek verrichten met als doel cognitieve klachten te
achterhalen of gevolgen van vastgestelde hersenaandoening in kaart te brengen. Behandelingen zijn
kortdurig en klachtgericht, vooral bestaande uit psycho-educatie en adviezen. Ook betrokken bij het
vaststellen van de effectiviteit van een behandeling
Revalidatiecentrum: maakt deel uit van een multidisciplinair behandelteam. Nadruk meer op
behandelingen dan diagnostiek
Geestelijke gezondheidszorg: gedrag van een client verklaren vanuit een neuropsychiatrisch model
(cognitieve stoornissen centraal) en bij behandelingen psycho-educatie aanbieden aan de client en
diens omgeving
Verzorgings-/verpleeghuis of begeleidende woonvorm: cognitieve vaardigheden in kaart brengen,
meedenken over de oorzaak van klachten, verwachtingen uiten over het verloop en uitgangspunten
van een behandeling
Forensische instelling: verklaringen geven voor onaanvaardbaar gedrag of meedenken in
mogelijkheden voor behandeling