Systeem Aarde samenvatting
Hoofdstuk 1,1: Ontstaan en opbouw van de aarde
Het verleden van de aarde
Actualiteitsbeginsel: principe waarbij ervan uitgegaan wordt dat natuurprocessen in
het verleden en het heden op dezelfde manier verlopen. Hierdoor kunnen geologen
tegenwoordig veel uitleggen en verklaren.
De kraamkamer van de aarde
Ontstaan zon → in nevel van gas en stof ontstonden concentraties
van deeltjes, door de zwaartekracht. De grote massa werd de zon.
In de nevel vormden zich rondom protozon planeetachtige lichamen
→ botsen door zwaartekracht → lichamen werden groter →
ontstaan acht planeten die in een schijf om de zon draaien. De acht
planeten, de zon en veel sterren vormen het melkwegstelsel.
Schillen
Belangrijke eigenschappen van de aarde:
1. Vloeibaar water op het aardoppervlak
2. Inwendige gelaagdheid van de aarde; er zijn verschillende schillen met unieke
eigenschappen. Bij onderzoek schillen kijk je naar fysische (hoe hard?) en
chemische (welk materiaal?) samenstellingen
Waarom bestaat aarde uit schillen met verschillende chemische samenstellingen?
- veel inslagen van meteorieten, die ervoor zorgden dat aarde warmer werd
- in gesmolten aarde zakken zware elementen (ijzer en nikkel) naar diepte
- ontstaan kern van ijzer en nikkel en ontstaan van mantel (buitenkant mantel
vormde waarschijnlijk al een dunne, hard, lichte laag gesteente
- groot hemellichaam sloeg in
- materiaal van aarde en hemellichaam in ruimte geslingerd → ontstaan maan
- bij de klap kwam warmte vrij
- aarde smolt opnieuw
- bij afkoeling trad scheiding van verschillende mineralen op
- hierdoor dus verschillende lagen met unieke chemische samenstellingen
Chemische opbouw:
1. aardkern
- binnenste
- voornamelijk ijzer
- temperatuur: tussen 5000 en 6000 graden
2. aardmantel
- veel magnesium en ijzer
- temperatuur: tussen 2800 en 1800 graden
, 3. aardkorst
- buitenste, dunne laag
- vast gesteente, er zijn twee soorten: continentale en oceanische
Continentale korst: onder continenten, dikte van 30 km tot 70 km, vrij licht gesteente,
onder andere graniet
Oceanische korst: onder oceanen, dikte vanaf 7 km, vrij zwaar gesteente, onder
andere basalt
Afkoelingsproces gesteente langzaam → er kunnen kristallen gevormd worden.
Fysische opbouw:
- Lithosfeer: de harde, vaste buitenste laag
van de aarde (= aardkorst en buitenste
deel van de aardmantel)
- Asthenosfeer: zachte laag, van 60 tot 400
km en bestaat uit plastisch gesteente
(behalve paar plekken waar laag
gesmolten is bij magmahaarden): vast
gesteente dat onder invloed van druk en
tijd iets stroperiger wordt en makkelijker
beweegt
- Binnenmantel: vast gesteente, 400 tot
2900 km diepte, erg vast door de hoge
druk
- Buitenkern: vloeibaar gesteente door de hoge temperatuur
- Binnenkern: hard gesteente
Inwendige warmte
Inwendige warmte, hoe?:
- bij ontstaan nevel gassen kreeg aarde warmte mee
- meteorietinslagen kwam er warmte vrij
- sommige gesteente bevatten radioactiviteit en blijven warmte afgeven
Hoe komt warmte naar buiten?
- Hete magma komt naar boven → door hoge druk → komt door aardkorst
heen → vulkanisme.
- Door radioactiviteit in gesteente is er radioactief verval → gesteente wordt
warmer.
Uitwendige warmte:
- Zon!!! Geeft meer warmte af nu dan inwendige warmtes. Zon heeft invloed op
exogene krachten (verwering, erosie, sedimentatie)
,Hoofdstuk 1,2: Het verhaal van de gesteenten
Bouwstenen
De lithosfeer is opgebouwd uit verschillende soorten gesteenten. De basis-
bestanddelen van gesteenten zin of minerale of organische stoffen of een combi.
- organische stoffen: ontstaan uit levende organismen
- mineralen: verbinding die in de natuur voorkomt en bepaalde chemische
kenmerken heeft (voorbeeld van kenmerk is een kristalvorm, elk mineraal
heeft zijn eigen kristalvorm)
Soorten gesteenten
Er zijn drie hoofdgroepen:
1. Stollingsgesteenten: ontstaat door afkoeling en stolling van vloeibaar magma.
- dieptegesteenten: vloeibaar magma stolt ver onder de aardkorst heel
langzaam. Er is voldoende tijd en ruimte → mogelijkheid tot kristallen
(graniet, kristallen zichtbaar, belangrijkst bouwsteen van continenten)
- Uitvloeiinggesteenten: ontstaan als ete magma bij itbarsting uit krater
stroomt → koelt snel af en stolt → geen tijd voor kristallen (basalt, ijzer
en magnesium, grijs zwart, veel basalt in oceaanbodem)
- Ganggesteente: tussenvorm. Ontstaan door afkoeling gesmolten
magma in vulkanische gangen onder aardoppervlak → soms kristallen
en soms niet (andesiet)
2. Sedimentgesteenten: ontstaan wanneer afzettingen van zand of klei in lagen
worden neergelegd en samengeperst (herkenbaar aan laagjes!!)
- klastische sedimenten: zand en klei in zee, meren of in riviervlakten
worden gesedimenteerd tot dikke lagen. Door de druk van
bovenliggende lagen wordt het samengeperst tot gesteente (zand
wordt zandsteen en klei wordt kleisteen)
- Organische sedimenten: ophoping van organisch materiaal (kalksteen
ontstaat door neerslaan kalkdeeltjes van skeletjes en schelpen → door
druk wordt het kalksteen of veen → bruinkool → steenkool; aardgas)
- Chemische sedimenten: neerslaan van mineralen in een oplossing.
Zoutconcentratie te hoog (zoutmeer of zeewater) → zouten neerslaan
→ ontstaan dikke zoutlaag of zoutsteen
, 3. Metamorfe gesteente: van samenstelling veranderd nadat het langere tijd
onder hoge druk en hoge temperatuur heeft gestaan → mineralen vallen
uiteen en moleculen organische nieuwe kristallen. Vind plaats diep in
aardkorst/mantel met hoge druk van bovenliggende lagen, gebergtevorming
of binnendringen magam in een laag gesteente (kalksteen → hoge druk en
temperatuur → marmer en schalie/kleisteen → leisteen)
Wat een steen kan vertellen
Als je ergens op de wereld een bepaald gesteente tegenkomt dan kan je terugleiden
naar wat voor gebied het vroeger is geweest. Je kan ook voorspellen wat er in de
toekomst met een bepaald gesteente gaat gebeuren.
Geteentekringloop: kringloop van de opbouw en de afbraak van gesteente op aarde.