Thematoets ‘Adaptieve lessen en lessenseries’
Alle doelen van deze toets moet je kunnen koppelen aan je lessenserie. Deze moet je meenemen
tijdens de toets en je moet vooraf een feedback formulier van een andere student op hebben
gestuurd naar Erik Buchner.
Boek gaat uit van de cyclus van OGW en de lessen gaat uit van HGW.
HGW= waarnemen, begrijpen, (wegen), plannen, realiseren, (evalueren)
OWG= doelen stellen (waarnemen, begrijpen, wegen), leeractiviteiten ontwerpen (plannen),
leeractiviteiten organiseren (plannen), leeractiviteiten begeleiden (realiseren), evalueren.
1. De student kan de inputgegevens voor het stellen van doelen benoemen en is in staat om
passende doelen op 3 niveaus op te stellen n.a.v. ontwikkelingsbehoeften van kinderen en
inputgegevens.
(Wegen) Er zijn twee type input voor leerkrachten bij het opstellen van concrete doelen op groep- of
unit of voor individuele leerling:
- Input vanuit leerlijnen zoals kernconcepten, kerndoelen en referentieniveaus.
- Input vanuit leerlingen zoals toetsen, observaties en evaluaties. (=ontwikkelingsbehoeften-
kijken wat een kind nodig heeft)
In de fase van begrijpen ka je voor een individuele leerling hulpzinnen opstellen (P. Nameijer). Deze
hulpzinnen kan je beginnen met de volgende hulpwoorden: Deze leerling heeft…
Instructie nodig…
Opdrachten nodig…
Materialen nodig…
Feedback nodig…
Groepsgenoten nodig…
Een leerkracht nodig…
Bij de indeling van je groep houdt je rekening met drie verschillende niveaus (plannen):
- Instructie-afhankelijke kinderen (onder gemiddeld)
- Instructiegevoelige kinderen (gemiddeld)
- Instructie-onafhankelijke kinderen (boven gemiddeld)
Kijk niet alleen naar niveau, maar houdt hierin ook rekening met de pedagogische en didactische
behoeften.
2. De student kent de verschillende type doelen (inzicht, kennis, feiten, vaardigheden en attitudes)
en stelt de doelen SMART- geformuleerd op en kan daarbij passende activiteiten ontwerpen.
Er zijn verschillende typen doelen. Deze kan je in drie categoriën opdelen:
- Kennis- en inzicht doelen:
Feiten: kennis van feitelijke gegevens
Concepten (begrijpen): Categoriën, schema’s, modellen (indelen tientallen, honderdtallen)
Procedures (toepassen): stap voor stap proces (verdelen van 77 eieren over dozen van 8)
Strategieën (analyseren): algemene manier van aanpakken (strategie begrijpend lezen)
Inzicht en conceptuele kennis: met feiten en concepten de juiste manier van aanpak stap
voor stap inzetten (kijken hoe kringloopprincipes in elkaar zitten)
1
, - Vaardigheidsgeoriënteerde doelen
Traditionele vaardigheden (= motorisch-, reken- en taalvaardigheid)
21e -eeuwse vaardigheden (= samenwerken, zelfregulering, communiceren, probleem
oplossen, informatie vaardigheden, ICT vaardigheden, mediawijsheid, computeral thinking,
kritisch denken, creatief denken, sociale- culturele vaardigheden)
- Attitude gerelateerde doelen
Attitudedoelen zijn vaak persoon gerelateerd en pedagogisch. We kennen 5 typen:
Respect, zelfvertrouwen, verantwoordelijkheid, zelfontplooiing, kritische onderzoekende
houding.
Bij elk type doel passen verschillende leeractiviteiten:
- Feiten, procedures en strategieën: weten en opnoemen. Na een uitleg gaan kinderen zelf aan
de slag waarmee je oefent met de leerstof. (wel in een betekenisvolle context) (leerkracht=
toezichthouder en uitlegger)
- Inzichten en conceptuele kennis: begrijpen en ontdekken. Leerlingen doen zelf onderzoek. Ze
ontdekken, ervaren, spelen, reflecteren, analyseren (leerkracht= begeleider en coach)
- Vaardigheden: Doen, nadoen, toepassen, trainen (leerkracht=trainer)
- Attitudes: Inslijpen, onderdeel van dagelijkse routine (leerkracht= model)
Activiteiten die niet passen bij het soort leerdoel kan ertoe leiden dat leerprocessen niet succesvol of
efficiënt verlopen.
- Bij feiten, procedures en strategieën past de leertheorie cognitivisme, omdat leerlingen in
een betekenisvolle context moeten oefenen en onthouden.
- Bij inzichten en conceptuele kennis past het sociaal-constructivisme, omdat vooral het zelf
ontdekken centraal staat.
- Bij vaardigheden en attitudes past het behaviorisme, omdat het beoogde gedrag wordt
ingeslepen. Je wil dat leerlingen het gedrag uitvoeren zonder erbij na te denken. Belangrijk
als leerkracht is fout gedrag corrigeren, omdat je fout gedrag moeilijk afleert.
3. De student kent verschillende vormen van differentiatie en is in staat om deze in zijn lesopzet te
integreren.
Er zijn verschillende vormen van differentiatie:
1. Niveaudifferentiatie: er zijn twee typen niveau differentiatie namelijk convergente en
divergente differentiatie.
- Convergente differentiatie= verschillen tussen kinderen verkleinen door minimumdoelen te
stellen. Zelfde doelen, maar zwakke leerlingen meer ruimte en tijd. Goede leerlingen die
eerder klaar zijn krijgen iets anders te doen
- Divergente differentiatie= onderwijs bieden dat past bij niveau van leerling. Verschillen
kunnen hierdoor groter worden. Verschillende doelen voor leerlingen. Het is ook mogelijk
dat er dezelfde doelen gelden, maar dat er verschillend eisen zijn.
2