Samenvatting klinische Neuropsychologie H2/4/5/6/7/8/9/10/12
Hoofdstuk 2: De neuropsychologische praktijk
2.1 INLEIDING
Neuropsycholoog: een clinicus met kennis van neuropsychologische beelden en testmethoden die ingezet worden voor de
diagnostiek en behandeling van patiënten met hersenaandoeningen. Hij is bekend met neurologische en psychiatrische
ziektebeelden die stoornissen geven in de cognitieve functies, emoties en gedrag.
2.2 HET NEUROPSYCHOLOGISCH ONDERZOEK
De diagnostische cyclus is op basis van een hypothese-toetsend model. Het bestaat uit de volgende fases: klachtenanalyse
(anamnese of heteroanamnese), probleemanalyse (testonderzoek), diagnosestelling (aan de hand van klachten- en
probleemanalyse) en indicatiestelling (noodzaak van verdere diagnostiek of mogelijkheden voor behandeling). De
hypothesen in elke fase worden getoetst met observaties, gesprekgegevens en testbatterijen/vragenlijsten.
Anamnese: belangrijk om informatie te verzamelen over aanwezige klachten en symptomen en het beloop hiervan; gegevens
verkrijgen over opleiding, werk, medicatiegebruik en relevante medische voorgeschiedenis; belangrijk voor een eerste indruk
van de cognitieve vermogens en het gedrag van de patiënt; middel om een werkrelatie op te bouwen met de patiënt.
Heteroanamnese: deze informatie wordt ingewonnen bij partner, kinderen, ouders, buren, vrienden, huisarts of eerdere
hulpverleners. Vooral van toepassing wanneer een patiënt zijn eigen klachten niet goed kan beschrijven/herkennen;
toestemming van patiënt nodig; dit is echter subjectief en hoeft geen juiste weergave te zijn van het werkelijk functioneren
van de patiënt.
2.3 BETROUWBAARHEID EN VALIDITEIT
Betrouwbaarheid: de nauwkeurigheid van een instrument; de test-hertestbetrouwbaarheid meet in hoeverre een test tot
dezelfde resultaten komt als hij op verschillende momenten bij eenzelfde patiënt wordt afgenomen, dit wordt weergegeven
in een correlatiecoëfficiënt. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is de mate van overeenstemming tussen de uitkomsten
van verschillende onderzoekers onder dezelfde omstandigheden, weergegeven in Cohens kappa.
Validiteit: geldigheid van een test: meet een test wat hij moet meten? Dit bestaat uit een aantal aspecten:
Face validity is de mate waarin een test op het eerste gezicht lijkt te meten wat hij behoort te meten.
Inhoudsvaliditeit gaat erom of een test representatief is voor het onderwerp dat men wil meten.
Constructvaliditeit/begripsvaliditeit verwijst naar de mate waarin het resultaat van een test ook werkelijk een indicatie is van
de cognitieve functie waarover je een uitspraak wil doen.
Criteriumvaliditeit heeft betrekking op de mate waarin een test de presentatie van een patiënt kan voorspellen op een extern
criterium, iets wat men eigenlijk wil meten maar niet rechtstreeks kan vaststellen. Dit valt uiteen in predictieve validiteit (hoe
goed voorspelt een test het daadwerkelijke gedrag?) en concurrente validiteit (de vergelijking tussen een
neuropsychologische test en een ander instrument dat hetzelfde criterium beoogt te meten).
Ecologische validiteit gaat over de mate waarin een test voorspelt hoe een patiënt functioneert in zijn of haar eigen
omgeving.
Deze twee belangrijke aspecten van een test worden beoordeeld door de COTAN.
Stoorfactoren zijn elementen die testprestaties beïnvloeden maar die niet binnen de meetpretenties van de test vallen. Ook
onderpresteren is een stoorfactor.
2.4 NEUROPSYCHOLOGISCHE BEHANDELING
Een neuropsycholoog moet geschoold zijn in een breed scala aan klinisch psychologische behandeltechnieken. Hierbij moet
rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van patiënten met hersenletsel. Er wordt gebruik gemaakt van
principes uit relatie- en systeemtherapie, cognitieve gedragstherapie, pscyho-educatie en ontspanningstherapieën. Goede
kennis van psychofarmaca is van belang. Een neuropsycholoog hoeft niet alle behandelvormen te beheersen; hij moet er
alleen van op de hoogte zijn.
,2.5 WERKVELD
Werkvelden waar een neuropsycholoog werkzaam kan zijn:
Algemeen of academisch ziekenhuis
meestal verbonden aan een universiteit en het verrichten van veel wetenschappelijk onderzoek (academisch); veel
patiëntgebonden zorg (algemeen); samenwerking met neurologie, geriatrie, revalidatiegeneeskunde, neurochirurgie en
interne geneeskunde en eventueel psychiaters; verrichten van neuropsychologische diagnostiek; behandeling is kortdurend
en klachtgericht.
Revalidatiecentrum
multidisciplinair; een neuropsycholoog kan deel uitmaken van revalidatieartsen, logopedisten, ergotherapeuten,
fysiotherapeuten en maatschappelijk werkenden; nadruk ligt meer op de behandeling dan op de diagnostiek.
Geestelijke gezondheidszorg (GGZ)
nauwe samenwerking met psychiaters, psychologen, sociaalpsychiatrisch verpleegkundigen, activiteitenbegeleiders en
andere paramedische therapeuten en veel poliklinisch (ambulant); gedrag van een patiënt kan verklaart worden vanuit een
neuro psychiatrisch model waarin cognitieve stoornissen centraal staan.
Verzorgings- of verpleeghuis of begeleide woonvorm
zeer gevarieerd; veel ‘somatische afdelingen’ en ‘psychogeriatrische afdelingen’; een neuropsycholoog is hier voor
diagnostiek en denkt mee over de oorzaak van klachten, het te verwachten beloop en de uitgangspunten voor een
behandeling; ook voor plaatsingsadvies (mag een patiënt naar huis/andere afdeling) en voor het vaststellen van de
mogelijkheden voor gedragsbeïnvloeding.
Forensische instelling
vinden van verklaringen voor onaanvaardbaar gedrag of mogelijkheden voor behandeling; binnen een juridisch kader
, Hoofdstuk 4: Beeldvorming van de hersenen
4.1 ONTWIKKELING VAN HET BEELDVORMEND ONDERZOEK DOOR DE TIJD
Post mortem onderzoek: onderzoek van de hersenen van overledenen (vroeger toen er nog geen scans gemaakt konden
worden etc.)
Golgi: ontdekte de microscoop en de kleuring van weefsel waardoor het bestaan van individuele neuronen bekend werd
Ramon y Cajal: deed baanbrekend onderzoek naar de methode van Golgi en beschreef: hersencellen blijken onafhankelijke
eenheden te vormen die met elkaar communiceren – hij ontdekte axonen.
Brondmann: cytoarchitectuur van de hersenschors; gebaseerd op een kleuring van weefsel ontwikkeld door Nissl; nu ook
bekend als een atlas waarmee corticale hersengebieden te identificeren zijn.
Dandy: pneumo-encefalografie; een invasieve techniek waarbij hersenvocht wordt verwijderd en vervangen door lucht in
de ventrikelruimte van de hersenen. D.m.v. röntgen kunnen de hersenen zichtbaar gemaakt worden en kan een analyse
gedaan worden (vergrote ventrikels bijvoorbeeld). De echo-encefalografie volgde hierop – deze was niet invasief en
moderner waardoor de ingreep minder pijnlijk zou zijn – dit werd gedaan door middel van geluidsgolven en echo’s hiervan
te maken.
CT-scan: voor anatomische beelden (niet voor onderzoek) van de hersenen; voor snelle uitspraken; onderzoek naar
hersenbloeding/puntbloedingen/ schedelbasisfractuur na een hersentrauma; laten weinig zien van grijze en witte stof; niet-
invasief en hoogresolute beeldvorming; kankerverwekkende röntgenstraling dus een patiënt moet eerst medicatie hiervoor
nemen!!; lage spatiële resolutie; enige mogelijkheid voor mensen met implantaten, claustrofobie of overgewicht.
SPECT/PET technieken: nucleaire geneeskundige beeldvormende technieken; brengen de functionele processen van
hersenen in beeld (afwijkende neurotransmitters) en energieverbruik en doorbloeding; informatie over enrst van schade na
een CVA
MRI-scan: meet veranderingen in de bloeddoorstroming; voorkeur voor anatomisch onderzoek van de hersenen; hoge
resolutie; grijze en witte stof kunnen zo goed onderscheiden worden en kan er veel over de hersenstructuur bekend
worden; werkt met waterstofdeeltjes; heeft een hoofdmagneet en bij-magneten; volume, lokale dikte van de cortex,
oppervlak van de cortex, dikte en lengte van witte stof banen kan worden vastgelegd
MEG en EROS: MEG maakt gebruik van een magnetisch veld die wordt geproduceerd tijdens neurale activiteit; EROS maakt
gebruik van infrarood licht aan de hand van optische fibers om hersenactiviteit te meten en de ultrasound.
4.2 STRUCTURELE BEELDVORMING
CT – en MRI-scans worden het meest gebruikt om de anatomie van de hersenen in vivo in beeld te brengen; ze vullen elkaar
aan.
Beeldvorming: acquisitie van de data
Beeldverwerking: image processing van de data
Toepassing van de methode
Grijze stof: kernen van de neuronen en andere cellen waaruit de cortex bestaat + dieper gelegen kernen zoals de basale
ganglia, thalamus en hippocampus; ook wel neuropil genoemd
Witte stof: de gemyelineerde axonen die anatomisch van elkaar gelegen gebieden met elkaar verbinden; bedrading)
T1 = hersenanatomie
T2 = witte stof intensiteiten